ECLI:NL:HR:2003:AI1595

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00819/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor poging tot diefstal met braak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1956 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring 'Havenstraat' te Amsterdam, was eerder door het Hof veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de duur van twee jaren. Deze veroordeling was het gevolg van een poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. Kuijper. De Advocaat-Generaal, Jörg, concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

De Hoge Raad beoordeelde de ingediende middelen. Het eerste middel betrof de klacht dat het Hof had verzuimd het onderzoek in eerste aanleg nietig te verklaren en de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank wegens het ontbreken van een ambtshalve last tot toevoeging van een raadsman. De Hoge Raad oordeelde dat de verdediging de gelegenheid had gehad om deze klacht in hoger beroep te uiten, waardoor het middel geen doel trof.

Het tweede middel werd eveneens verworpen zonder nadere motivering, aangezien het geen rechtsvragen opriep die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat er geen gronden aanwezig waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

7 oktober 2003
Strafkamer
nr. 00819/03
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 2002, nummer 23/001444-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 11 april 2002, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd" veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de duur van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd het onderzoek in eerste aanleg nietig te verklaren en de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank wegens het ontbreken van een ambtshalve last tot toevoeging van een raadsman.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar tezamen met zijn raadsman verschenen. Door of namens de verdachte is aldaar niet aangevoerd dat het Hof het onderzoek in eerste aanleg nietig diende te verklaren met terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank op de grond dat aan de verdachte in eerste aanleg niet een nieuwe raadsman is toegevoegd nadat de aanvankelijk toegevoegde raadsman zijn taak had neergelegd.
3.3. In cassatie kan niet voor het eerst met vrucht worden geklaagd over niet-naleving van het vereiste zoals neergelegd in art. 41, eerste lid aanhef en onder a, Sv in samenhang met art. 45, eerste lid, Sv, nu de verdediging de gelegenheid heeft gehad om de desbetreffende klacht tegenover de appèlrechter ter terechtzitting te uiten.
3.4. Het middel treft mitsdien geen doel.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 oktober 2003.