ECLI:NL:HR:2003:AK3451

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38549
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Leeuwarden inzake aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 16 augustus 2002, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, X te Z, was opgelegd. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 84.739 voor het jaar 1999. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de aanslag heeft verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 82.149. De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende in 1999 woonde te S en werkzaam was bij de regiopolitie te Q. Hij maakte gedurende ten minste vier dagen per week gebruik van het openbaar vervoer per bus voor zijn woon-werkverkeer, waarvoor hem geen kosten in rekening werden gebracht. Dit was het gevolg van een afspraak tussen de busmaatschappij en de regiopolitie, die het personeel gratis toegang tot het openbaar vervoer tijdens diensttijd verleende.

Het Hof oordeelde dat niet aannemelijk was dat het vervoer als kosten van de inhoudingsplichtige kon worden aangemerkt. Dit oordeel, dat van feitelijke aard is, kan in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. De Hoge Raad oordeelt dat het middel faalt, zowel wat betreft de feitelijke vaststelling als de juridische opvatting dat gratis vervoer op basis van de hoedanigheid van politiefunctionaris automatisch leidt tot kosten voor de inhoudingsplichtige. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en legt geen proceskosten op. Tevens wordt er griffierecht geheven van € 348 van de Staat.

Uitspraak

Nr. 38.549
12 september 2003
AF
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 16 augustus 2002, nr. BK 148/02, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.739, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.149. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende, die in 1999 woonde te S en werkzaam was bij de regiopolitie te Q, heeft in dat jaar voor zijn woon-werkverkeer gedurende ten minste vier dagen per week gebruik gemaakt van het openbaar vervoer per bus. Voor dat vervoer werd hem door de busmaatschappij geen kosten in rekening gebracht. Tussen de busmaatschappij en de regiopolitie bestond een afspraak dat de leden van de regiopolitie tijdens hun diensttijd gratis gebruik konden maken van het openbaar vervoer per bus.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige. Daarbij is het Hof kennelijk ervan uitgegaan dat de vrij vervoerregeling voor agenten van de regiopolitie in het onderhavige jaar niet van toepassing was op belanghebbendes woon/werkverkeer. Dit oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is voorts niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve in zoverre.
3.3. Voorzover het middel uitgaat van de opvatting dat de enkele omstandigheid dat het gratis vervoer voortvloeide uit de hoedanigheid van politiefunctionaris reeds met zich meebrengt dat sprake is van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, faalt het eveneens. Deze opvatting vindt geen steun in artikel 13, lid 3, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 1, lid 2, letter d, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 noch in de wetsgeschiedenis dienaangaande. Het middel faalt derhalve ook voor het overige.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2003.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 348.