ECLI:NL:HR:2003:AK8314

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38484
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en bijgeschreven rente

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 juli 2002, nr. BK 312/01, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 102.021. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad beoordeelt in deze procedure of belanghebbende de door de bank bijgeschreven rente op een schuld aan de bank ten laste van de winst van het jaar 1997 mag brengen. Het Hof had vastgesteld dat de bijgeschreven rente zo goed als zeker niet voldaan zou worden door belanghebbende, waardoor de geldswaarde van die rente op nihil gesteld moest worden. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de verhoging van de schuldpositie op de balans niet reëel was, omdat aangenomen moest worden dat de bank het bijgeschreven bedrag niet zou invorderen.

De Hoge Raad concludeert dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 12 september 2003 door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de overige raadsheren in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

Nr. 38.484
12 september 2003
AF
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 juli 2002, nr. BK 312/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 102.021, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In de onderhavige procedure is de vraag aan de orde of belanghebbende, die een schuld aan een bank heeft, de door de bank op die schuld bijgeschreven rente betreffende het jaar 1997 ten laste van de winst van dat jaar mag brengen.
3.2 Het Hof heeft in rov. 4.1 op grond van de in de rov. 2.2 tot en met 2.8, 2.10 en 2.11 van zijn uitspraak vermelde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, aannemelijk geacht dat de vanaf 1996 door de bank bijgeschreven rente zo goed als zeker nimmer (ten dele) zal worden voldaan door belanghebbende, met als gevolg dat de geldswaarde van die bijgeschreven rente op nihil gesteld moet worden. Het Hof is vervolgens tot de slotsom gekomen dat de door belanghebbende in de jaarstukken van het onderhavige jaar aangebrachte verhoging op de balans van de bankschuld met ?. 37.368 en het brengen van dat rentebedrag ten laste van het resultaat terecht niet is geaccepteerd.
3.3 Onderdeel 2.2 van middel 2, dat dit oordeel bestrijdt, faalt. In voormelde rov. 4.1 ligt kennelijk besloten dat de verhoging van de schuldpositie op de balans per 31-12-1997 ten opzichte van die op de balans per 31-12-1996 niet reëel was, omdat moest worden aangenomen dat de crediteur (de bank) dat bijgeboekte bedrag niet zou invorderen (vgl. HR 18 oktober 2002, nr. 37413, BNB 2003/44).
3.4 De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2003.