ECLI:NL:HR:2003:AL6387

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02566/02 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake ontucht met minderjarig kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2003 een herzieningsverzoek afgewezen dat was ingediend door de aanvrager, die eerder door de Rechtbank was veroordeeld voor ontucht met zijn minderjarig kind. De Rechtbank had de aanvrager op 24 oktober 2001 veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf en ter beschikking gesteld, na te zijn geconfronteerd met twee aanklachten van ontucht, die waren gepleegd tegen zijn minderjarige dochter. De aanvrager stelde dat er nieuwe bewijsmiddelen waren die niet tijdens de oorspronkelijke rechtszaak waren gepresenteerd, en dat deze bewijsmiddelen mogelijk tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank al beschikte over een samenvatting van het rapport van de gynaecologe, waaruit bleek dat het maagdenvlies van de dochter intact was. Dit betekende dat de Rechtbank voldoende informatie had om tot haar oordeel te komen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrager niet had aangetoond dat de nieuwe omstandigheden, zoals het ontbreken van het volledige rapport van de gynaecologe, een ernstig vermoeden wekten dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De aanvrage tot herziening werd daarom als kennelijk ongegrond beschouwd.

De beslissing van de Hoge Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de Rechtbank en wees het herzieningsverzoek af. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de voorwaarden waaronder een herzieningsverzoek kan worden toegewezen, met name in zaken die betrekking hebben op ernstige strafbare feiten zoals ontucht met minderjarigen.

Uitspraak

9 september 2003
Strafkamer
nr. 02566/02 H
ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 24 oktober 2001, nummers 10/101294-00 en 10/102053-01, ingediend door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, ten tijde van de aanvrage verblijvende in de TBS-kliniek "De Kijvelanden" te Poortugaal.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "ontucht plegen met zijn minderjarig kind, strafbaar gesteld bij artikel 249, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (oud en nieuw), meermalen gepleegd" (nummer 10/101294-00) en ter zake van "ontucht plegen met zijn minderjarig kind, strafbaar gesteld bij artikel 249, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd" (nummer 10/102053-01) veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf en gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en het bevel gegeven dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening en het aanvullend herzieningsverzoek zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Het in de aanvrage gestelde houdt niets in wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. In het bijzonder kan de aangevoerde omstandigheid dat het volledige onderzoeksrapport van de gynaecologe ten tijde van de behandeling van de zaak door de Rechtbank niet aan het dossier was toegevoegd niet alleen niet het ernstig vermoeden wekken dat, ware de Rechtbank met dat volledige rapport bekend geweest, de aanvrager van alle tenlastegelegde feiten zou zijn vrijgesproken, maar ook niet dat hij van het desbetreffende onderdeel van het onder nummer 10/101294-00 tenlastegelegde feit - te weten, kort gezegd, het houden en/of brengen en/of duwen van zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van zijn dochtertje - zou zijn vrijgesproken. De Rechtbank beschikte immers in ieder geval over een samenvatting van dat rapport, op grond waarvan zij geacht kan worden in haar beoordeling te hebben betrokken dat het maagdenvlies van het dochtertje volgens de bevindingen van de gynaecologe intact was. Voorts was de Rechtbank op grond van de stukken van het dossier waarover zij de beschikking had bekend met de lichamelijke en geestelijke toestand van de aanvrager. Dat brengt mee dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 september 2003.