ECLI:NL:HR:2003:AL9052

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00327/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewezenverklaring van mishandeling en de betekenis van pijn in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, waarbij het Hof had vastgesteld dat hij opzettelijk een persoon had geduwd en geschopt, wat leidde tot de val van het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van mishandeling niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat het slachtoffer pijn heeft ondervonden. Het begrip 'mishandeling' heeft een feitelijke betekenis die inhoudt dat de aangedane feitelijkheden pijn of letsel aan het lichaam of nadeel aan de gezondheid hebben veroorzaakt. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring voldoende was om aan te nemen dat er pijn was toegebracht, ook al was dit niet expliciet in de uitspraak van het Hof vermeld.

De zaak kwam voort uit een hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een geldboete van driehonderd euro, subsidiair zes dagen hechtenis. De benadeelde partij was niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De Hoge Raad beoordeelde de middelen van cassatie en oordeelde dat het Hof in de aanvulling op het verkorte arrest niet vrij was om onderdelen van de tenlastelegging die in het verkorte arrest waren vrijgesproken alsnog bewezen te verklaren. De Hoge Raad oordeelde dat de kwalificatie van de bewezenverklaring als 'mishandeling' niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat geen van de middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak benadrukt de nuance in de juridische definitie van mishandeling en de vereisten voor bewezenverklaring in het strafrecht.

Uitspraak

2 december 2003
Strafkamer
nr. 00327/03
AGJ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 juni 2002, nummer 21/001728-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 23 augustus 2001 - de verdachte ter zake van "mishandeling" veroordeeld tot een geldboete van driehonderd euro, subsidiair zes dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv de bewezenverklaring heeft gewijzigd.
3.2.1. Blijkens het verkorte arrest (bijlage III) heeft het Hof met betrekking tot het aan de verdachte tenlastgelegde feit bewezenverklaard dat:
"hij op 22 maart 2000 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geduwd (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond viel) en op of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt."
3.2.2. In de aanvulling op het verkorte arrest heeft het Hof het volgende overwogen:
"Door een kennelijke vergissing is in bijlage III van het arrest doorgestreept de zinsnede 'waardoor deze pijn heeft ondervonden'."
3.3. Het staat de rechter niet vrij in de aanvulling op het verkorte arrest alsnog onderdelen van de tenlastelegging bewezen te verklaren waarvan in het verkorte arrest is vrijgesproken. Bij de beoordeling van het onderhavige cassatieberoep moet derhalve worden uitgegaan van de bewezenverklaring die in het verkorte arrest is opgenomen (vgl. HR 27 juni 2000, NJ 2000, 548). Mitsdien is het middel gegrond.
3.4. Dat behoeft echter niet tot cassatie te leiden. De bewezenverklaring zoals hiervoor onder 3.2.1 weergegeven is blijkens de bestreden uitspraak gekwalificeerd als 'mishandeling' als bedoeld in art. 300 Sr. Die kwalificatie getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, nu het begrip 'mishandeling' in zoverre ook een feitelijke betekenis heeft dat daarin ligt opgesloten dat de iemand aangedane feitelijkheden pijn of letsel aan diens lichaam of nadeel aan de gezondheid hebben veroorzaakt. Waar hier is bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk mishandelend een persoon heeft geduwd en tegen het lichaam heeft geschopt, is daarmee genoegzaam tot uitdrukking gebracht dat daardoor pijn is toegebracht (vgl. HR 21 oktober 1935, NJ 1936, 125).
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 december 2003.