ECLI:NL:HR:2003:AM3130

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38901
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wijziging tenaamstelling S&O-verklaring na fusie

In deze zaak gaat het om het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 9 oktober 2002, betreffende een besluit van de Minister van Economische Zaken. De Minister had op 7 april 2001 het verzoek van X B.V. om wijziging van de tenaamstelling van een S&O-verklaring afgewezen. Dit besluit werd door de Minister bij beslissing van 2 augustus 2001 ongegrond verklaard, waarna X B.V. in beroep ging bij het College. Het College verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het oordeelde dat de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen een materiële toets voorschrijft voor de afgifte van een S&O-verklaring. Dit houdt in dat de verklaring niet overdraagbaar is, ook niet bij fusie.

X B.V. stelde dat de gefuseerde vennootschap gelijkgesteld moest worden met het nieuwe lichaam, maar het College oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor een wijziging van de tenaamstelling van de S&O-verklaring. De Hoge Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de klachten van X B.V. niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van het begrip 'inhoudingsplichtige' door het College niet onjuist was en dat de wet geen toetsing in cassatie op dit punt toelaat.

De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2003 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 38.901
24 oktober 2002
AF
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 9 oktober 2002, nr. AWB 01/736, betreffende na te melden besluit van de Minister van Economische Zaken.
1. Besluit, bezwaar en geding voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven
Bij besluit van 7 april 2001 heeft de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister) het verzoek van belanghebbende om wijziging van de tenaamstelling van een S&O-verklaring als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de Wet) afgewezen.
De Minister heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij beslissing van 2 augustus 2001 ongegrond verklaard.
Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College). Het College heeft bij zijn in hoofde van dit arrest vermelde uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak van het College is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klachten
3.1 Voor het College was in geschil of de Minister van Economische zaken mocht weigeren de verklaring als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet (hierna: de S&O-verklaring) aldus te wijzigen dat de tenaamstelling van die verklaring niet langer A B.V. zou vermelden, maar X B.V. (belanghebbende), met welke laatste vennootschap A-B.V. inmiddels juridisch was gefuseerd.
Het College heeft het beroep ongegrond verklaard. Het heeft daartoe overwogen - zakelijk weergegeven - dat de Wet een materiële toets voorschrijft voor de beoordeling of een S&O-verklaring kan worden afgegeven, en dat zulks meebrengt dat de verklaring niet overdraagbaar is, ook niet bij een overgang onder algemene titel en dat een wijziging van de tenaamstelling daarom ook niet gevergd kan worden.
3.2 De klachten voeren aan dat het begrip inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter a, van de Wet zodanig moet worden geïnterpreteerd dat de gefuseerde vennootschap die de S&O-verklaring als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet heeft ontvangen, door de werking van de fusie gelijkgesteld moet worden met het nieuwe lichaam.
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De bestreden beslissing geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van het begrip "inhoudingsplichtige" in artikel 1, lid 1, letter a, van de Wet. Voorzover de klachten inhouden dat het College ten onrechte heeft geoordeeld dat de fusie niet meebracht dat de S&O-verklaring op naam van belanghebbende diende te worden gesteld, zien zij eraan voorbij dat de Wet een toetsing in cassatie op dit punt niet toelaat.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2003.