ECLI:NL:HR:2004:AN7262

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00584/03 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van NFI-rapportage

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepplantagezaak. De betrokkene, geboren in 1959 en wonende te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 26.000,- of, bij niet-betaling, 265 dagen vervangende hechtenis. De verdediging stelde dat de schatting van de opbrengst per hennepplant te hoog was en dat er uitgegaan moest worden van een gemiddelde opbrengst van 5-10 gram per plant, in plaats van de door het Hof gehanteerde 22 gram norm, die gebaseerd was op een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De Hoge Raad oordeelde dat de verwerping van deze stelling door het Hof toereikend was gemotiveerd, aangezien de verdediging geen concrete onderbouwing had gegeven voor de afwijking van de 22 gram norm. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof enkel voor zover het ging om de vervangende hechtenis, maar verwierp het beroep voor het overige. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige onderbouwing bij het aanvoeren van alternatieve schattingen van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

20 januari 2004
Strafkamer
nr. 00584/03 P
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 november 2002, nummer 20/000396-02, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 13 juni 2001 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 26.000,-, subsidiair 265 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Stein, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte voorbij is gegaan aan de door de verdediging aangetoonde gebreken die kleven aan de door het Hof gehanteerde uitgangspunten.
3.2. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang in:
"Opmerkingen m.b.t. de theoretische opbrengst van 22 gram
Omtrent de algemene toepasbaarheid van de "22 gram norm" heeft onlangs een debat in het NJB plaatsgevonden. (Zie 8 februari 2002, afl. 6, p. 268-269 en NJB 29 september 2002, afl.33. p. 1663-1666.) Ik benadruk op deze plaats dat de statisticus, dr. Sjerps, van het Nederlands Forensisch Instituut de door mij geuite kritiek op de "norm" vanuit statistisch erkent. Het betreft hier een overall gemiddelde dat is gebaseerd op verschillende teeltmethoden (kasteelt en binnenteelt). De hoge opbrengsten van de kasteelt vertekenen het beeld.
Ter toelichting korte bespreking van de bij de pleitnota gevoegde bijlagen ("zaak Zutphen").
(...)
Naar mijn mening dient bij een theoretische berekening van de opbrengst te worden uitgegaan van een gemiddelde opbrengst van 5-10 gram per plant."
3.3. Het Hof heeft in zijn arrest - voorzover hier van belang - het volgende overwogen:
"Bij de schatting van het middels deze oogst verkregen voordeel is het hof uitgegaan van een aantal uitgangspunten, te weten:
- de conclusie van het Gerechtelijk Laboratorium (tegenwoordig NFI geheten), vastgelegd in zijn rapport van 16 maart 1995, onder meer inhoudende dat een hennepplant na te zijn geoogst gemiddeld 22 gram hennep oplevert;
- de zogenaamde CRI-richtlijnen, onder meer inhoudende dat een gram hennep na verkoop gemiddeld fl. 5,- opbrengt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat in casu als uitgangspunt heeft te gelden, "de gemiddelde opbrengst na oogsten" van de hennepplant (22 gram) en niet "de minimaal te verwachten opbrengst" per plant, nu op geen enkele wijze door de verdediging aannemelijk is gemaakt dat in casu de opbrengst minder dan gemiddeld was."
3.4. In de bestreden uitspraak heeft het Hof de stelling van de betrokkene, dat bij een theoretische berekening van de opbrengst dient te worden uitgegaan van een gemiddelde opbrengst van 5-10 gram per plant, verworpen. Die verwerping is in het licht van hetgeen door en namens de betrokkene is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. De betrokkene heeft immers blijkens hetgeen hiervoor onder 3.2 is weergegeven, slechts een beroep gedaan op een in een andere zaak uitgebracht rapport zonder aan te geven of en zo ja in hoeverre de bijzonderheden van die zaak overeenkomsten vertoonden met de bijzonderheden van de onderhavige zaak.
3.5. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Ingevolge de art. V en VI van de Wet van 8 mei 2003 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking tot de ont-neming van wederrechtelijk verkregen voordeel (Stb. 2003, 202) is op de onderhavige zaak art. 577c Sv van toepassing. De Hoge Raad zal daarom de bestreden uitspraak vernietigen voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd (vgl. HR 7 oktober 2003, LJN AF9473).
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 januari 2004.