ECLI:NL:HR:2004:AN7826

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/274HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling en kosten van rechtsbijstand

In deze zaak heeft de man, eiser tot cassatie, op 14 januari 2000 de vrouw, verweerster in cassatie, gedagvaard voor de rechtbank te Breda. Hij vorderde een betaling van ƒ 80.604,69, vermeerderd met wettelijke rente, en een bedrag van ƒ 15.000,-- voor kosten van (buitengerechtelijke) rechtsbijstand. De rechtbank verklaarde de man bij vonnis van 10 oktober 2000 niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hierop heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft op 6 juni 2002 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de man ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, maar heeft de vorderingen van de man afgewezen.

Tegen dit arrest heeft de man cassatie ingesteld. De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is toegelicht door de advocaten van beide partijen. De Advocaat-Generaal L.A.D. Keus heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en E.J. Numann, en is openbaar uitgesproken op 30 januari 2004.

Uitspraak

30 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/274HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de man], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
[de vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: de man - heeft bij exploot van 14 januari 2000 verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd de vrouw te veroordelen aan de man te betalen de somma van ƒ 80.604,69, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede de somma van ƒ 15.000,-- terzake de kosten van (buitengerechtelijke) rechtsbijstand.
De vrouw heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 oktober 2000 de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Tegen dit vonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 6 juni 2002 heeft het hof in het principaal en het incidenteel hoger beroep het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de man ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en voorts de vorderingen van de man afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 30 januari 2004.