ECLI:NL:HR:2004:AN8069
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en kostenveroordeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eiser] en [Verweerster]. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in een vordering van [Verweerster] tegen [Eiser] voor een bedrag van ƒ 4.841,26 aan hoofdsom, inclusief buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter te Amersfoort heeft op 13 mei 1998 verstek verleend tegen [Eiser] en hem veroordeeld tot betaling. Na verzet van [Eiser] heeft de kantonrechter op 30 mei 2001 het verstekvonnis vernietigd, maar [Eiser] werd opnieuw veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 950,95 met wettelijke rente. Hierop heeft [Eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Utrecht, die hem op 6 maart 2002 niet-ontvankelijk verklaarde in het hoger beroep.
De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld. De rechtbank had vastgesteld dat de vordering van [Verweerster] was verminderd tot rente, kosten en proceskosten, waardoor het bedrag onder de appelgrens viel. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had mogen concluderen dat [Eiser] niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, aangezien de vaststelling van de kantonrechter over de vordering niet was bestreden. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad [Verweerster] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 1.965,63, waarvan een deel aan de griffier en een deel aan [Eiser]. Dit arrest benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in hoger beroep en de juiste toepassing van de regels omtrent de appelgrens.