ECLI:NL:HR:2004:AN8150

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38996
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlegging van een nadere verklaring omtrent het voorwerp van beroep inzake uitnodigingen tot betaling van invoerrecht, omzetbelasting en landbouwheffingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over uitnodigingen tot betaling van invoerrecht, omzetbelasting en landbouwheffingen. De belanghebbende, X B.V., vertegenwoordigd door de curator in haar faillissement, had op 20 mei 1996 een uitnodiging tot betaling ontvangen van de Inspecteur, waarin bedragen van f 210,50, f 48.193,70 en f 503.406,10 waren vermeld. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur een gedeeltelijke toewijzing gedaan, waarbij een bedrag van f 54.457,20 aan landbouwheffingen en f 5305,90 aan omzetbelasting werd teruggegeven.

De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Tariefcommissie, die op haar beurt is opgevolgd door het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover deze betrekking had op douanerechten, en de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen de begeleidende brief van de Inspecteur. De uitnodiging tot betaling van f 210,50 aan douanerechten werd verminderd tot nihil, terwijl het beroep inzake omzetbelasting niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Hof. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende beoordeeld en geoordeeld dat de begeleidende brief bij de uitnodigingen tot betaling geen zelfstandige beschikking inhoudt, maar deel uitmaakt van de uitnodigingen zelf. De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende verworpen en geoordeeld dat het Hof zijn oordeel voldoende heeft gemotiveerd.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de uitleg van het Hof en onderstreept het belang van de juiste interpretatie van uitnodigingen tot betaling in het bestuursrecht.

Uitspraak

Nr. 38.996
28 mei 2004
EC
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z, vertegenwoordigd door de curator in haar faillissement, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 december 2002, nrs. 97/90139 DK en 02/4041 DK, betreffende na te melden uitnodigingen tot betaling van invoerrecht, omzetbelasting en landbouwheffingen.
1. Uitnodigingen, bezwaar en geding voor de Tariefcommissie en het Hof
Belanghebbende is op 20 mei 1996 door de Inspecteur onder nummer 120 NAV/96 schriftelijk uitgenodigd tot betaling van bedragen van f 210,50, f 48.193,70 en f 503.406,10 aan respectievelijk invoerrecht, omzetbelasting en landbouwheffingen. Het door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur gedeeltelijk toegewezen; aan landbouwheffingen werd een bedrag van f 54.457,20 en aan omzetbelasting een bedrag van f 5305,90 teruggegeven.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op haar bezwaar in beroep gekomen bij de Tariefcommissie.
Het Hof, met ingang van 1 januari 2002 in de plaats getreden van de Tariefcommisssie, heeft het beroep in de zaak met nummer 97/90139 DK gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voorzover deze betrekking heeft op douanerechten, belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, voorzover het is gericht tegen de brief van de Inspecteur van 20 mei 1996 welke de uitnodigingen tot betaling vergezelde, de uitnodiging tot betaling van f 210,50 aan douanerechten verminderd tot nihil, en het beroep in de zaak met nummer 02/4041 DK (omzetbelasting) niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 6 oktober 2003 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Hof.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen 2 en 3 gaan ervan uit dat de begeleidende brief bij de uitnodigingen tot betaling naast die uitnodigingen nog een andere beschikking inhoudt.
De middelen falen, aangezien de vermelding in die brief van de uitkomst van de inventarisatie door de douane van de in het desbetreffende douane-entrepot aanwezige goederen kennelijk slechts ertoe strekte de feitelijke grondslag voor de uitnodigingen tot betaling aan te geven. Die vermelding maakt derhalve deel uit van de uitnodigingen en gaat daarin op.
3.2. Middel 1 komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het Hof dat het bij de Tariefcommissie ingestelde beroep niet is gericht tegen de uitspraak van de Inspecteur, voorzover daarbij de uitnodiging tot betaling met betrekking tot landbouwheffingen is gehandhaafd.
De klacht faalt. Het Hof heeft zijn oordeel gegrond op een na de indiening van het beroepschrift - hetwelk volgens het Hof naar zijn bewoordingen wel mede strekte tot vernietiging van de uitnodiging tot betaling met betrekking tot landbouwheffingen - door belanghebbende gedane uitlating. De uitlegging die het Hof met zijn bestreden oordeel aan deze uitlating, door hem weergegeven in rechtsoverweging 6.1.2 van zijn uitspraak, heeft gegeven, is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3.3. Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene behoeft middel 4 geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2004.