ECLI:NL:HR:2004:AN8285

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/220HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake verdeling maatschapswinst en pensioenverplichtingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een geschil over de verdeling van maatschapswinst en pensioenverplichtingen. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Groen, had de verweerders, die niet verschenen, gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem. De vorderingen van eiser omvatten onder andere de verdeling van de onverdeelde maatschapswinst over de jaren 1992 tot en met 30 augustus 1994, alsook de boedelbeschrijving van activa en passiva van de ontbonden maatschappen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en uiteindelijk in een eindvonnis van 5 oktober 2000 de vorderingen van eiser gedeeltelijk toegewezen.

Verweerders hebben in reconventie gevorderd dat eiser zou meewerken aan de vaststelling van de jaarrekeningen van de maatschap. De rechtbank heeft ook deze vorderingen toegewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 16 april 2002 de vonnissen van de rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat de klachten van eiser in de cassatieprocedure niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade gevolgd, die had geadviseerd het beroep te verwerpen. Eiser is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en E.J. Numann, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

23 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/220HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 17 oktober 1995 verweerders in cassatie - hierna afzonderlijk te noemen: [verweerder 1], [verweerder 2] en [verweerder 3], dan wel gezamenlijk: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [verweerder] c.s. te veroordelen tot medewerking aan de verdeling van de nog onverdeelde maatschapswinst over de jaren 1992 t/m 30 augustus 1994 op basis van de gebruikelijke door partijen overeengekomen winstverdelingsformule als in het lichaam van de dagvaarding vermeld zonder enige korting jegens [eiser] uit hoofde van enige over voormelde jaren ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering en/of niet deelnemen in de kantoororganisatie o.i.d.;
2. de boedelbeschrijving te gelasten van al hetgeen tot der partijen ontbonden maatschappen, de kantoormaatschap en het kantoorpand [adres], behoorde, daaronder begrepen goodwill, onderhanden werk en/of andere reserves per 30 augustus 1994 respectievelijk 31 december 1994, zo mede de waardering daarvan door één of meer door de rechtbank aan te wijzen deskundigen met inachtneming van de bijzondere waarde van de activa van de maatschap en het praktijkpand aan de [adres] te [plaats] in verband met voortgezet gebruik daarvan door [verweerder] c.s.;
3. de scheiding en deling te gelasten van de sub 2 bedoelde activa en passiva rekening houdende met hetgeen ieder der partijen thans onder zich heeft;
4. te verklaren voor recht dat de pensioenverplichtingen jegens [betrokkene 1] en het stamrecht van [betrokkene 2] per 1 september 1994 uitsluitend [verweerder] c.s. aangaan en door hen gedragen dienen te worden zonder [eiser] vanaf 1 september 1994 op enigerlei wijze daarmee te belasten;
5. [verweerder] c.s. te veroordelen aan [eiser] te vergoeden alle schade die hij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de ontbinding van de maatschap per 1 september 1994, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede [verweerder] c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Tegen de niet verschenen [verweerder 3] is verstek verleend.
[Verweerder 1] en [verweerder 2], hierna: [verweerder] c.s., hebben de vorderingen bestreden en in reconventie - kort gezegd - gevorderd [eiser] te veroordelen tot medewerking aan de vaststelling van de jaarrekeningen over 1992, 1993 en 1994 van de maatschap.
[Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 2 juli 1998 een comparitie van partijen gelast.
Bij conclusie na comparitie heeft [eiser] zijn eis aangevuld en gevorderd de waarde van de fiscale bibliotheek op ƒ 3.060,70 te bepalen, scheiding en deling te gelasten in dier voege dat ieder der partijen onder zich houdt wat hij op 30 augustus respectievelijk 31 december 1994 onder zich had, en [verweerder] c.s. te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 91.143,--, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 1994 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] c.s. hebben bij eenzelfde akte zich verzet tegen voormelde vermeerdering van eis en ook van hun kant hun eis aangevuld en gevorderd [eiser] te veroordelen tot medewerking aan de overdracht en levering van zijn aandeel in het kantoorpand.
[Eiser] heeft zich verzet tegen de vermeerdering van eis in reconventie en zijn vordering onder 2 ter zake van de boedelbeschrijving van het kantoorpand ingetrokken.
Bij eindvonnis van 5 oktober 2000 heeft de rechtbank in conventie de vorderingen onder 1 en 3 toegewezen, de vorderingen onder 4 en 5 afgewezen, en de vordering tot scheiding en deling van de activa en passiva van de beide ontbonden maatschappen toegewezen zoals in het vonnis vermeld. In reconventie heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld om samen met [verweerder] c.s. een accountant te benoemen ter concipiëring van de jaarrekeningen over 1992, 1993 en 1994, zulks op verbeurte van een dwangsom, en [eiser] veroordeeld tot medewerking aan de overdracht en levering van zijn aandeel in het kantoorpand.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Tegen [verweerder 3] is verstek verleend.
[Verweerder] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
Bij arrest van 16 april 2002 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder 1], [verweerder 2] en [verweerder 3] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 januari 2004.