ECLI:NL:HR:2004:AN9077

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/262HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake beëindiging dienstbetrekking en vorderingen tot loonbetaling

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], Houtbank Roosendaal B.V. gedagvaard voor de kantonrechter te Bergen op Zoom. Eiser vorderde onder andere de verklaring voor recht dat de beëindiging van zijn dienstbetrekking per 9 september 2000 nietig was en dat Houtbank Roosendaal hem moest vergoeden voor het loon dat hij tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van de dienstbetrekking had moeten ontvangen. De kantonrechter heeft op 7 maart 2001 de vordering van eiser toegewezen, maar met een matiging van de wettelijke verhoging. Houtbank Roosendaal ging in hoger beroep bij de rechtbank te Breda, waar eiser zijn eis vermeerderde met een vordering tot betaling van loon over 19 vakantiedagen. De rechtbank heeft het verzet van Houtbank Roosendaal tegen de vermeerdering van eis ongegrond verklaard en de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 28 mei 2002 het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van eiser afgewezen.

Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Houtbank Roosendaal zijn begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 30 januari 2004 en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

30 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/262HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
HOUTBANK ROOSENDAAL B.V., gevestigd te Pijnacker,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. A.G. Castermans.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 4 december 2000 verweerster in cassa tie - verder te noemen: Houtbank Roosendaal - gedagvaard voor de kantonrechter te Bergen op Zoom en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de beëindiging van de dienstbetrekking per 9 september 2000 nietig is, en
2. Houtbank Roosendaal te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen per 9 september 2000 tot het tijdstip waarop de dienstbetrekking tussen partijen rechtsgeldig zou zijn beëindigd het bruto maandsalaris van ƒ 4.342,--, 8% vakantiebijslag over voormeld loon, de wettelijke verhoging over het gewone salaris en de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen vanaf de dag der dagvaarding dan wel de tijdstippen van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening.
Houtbank Roosendaal heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 7 maart 2001 de vordering toegewezen, zij het met matiging van de wettelijke verhoging.
Tegen dit vonnis heeft Houtbank Roosendaal hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Breda.
[Eiser] heeft bij memorie van antwoord zijn eis vermeerderd met een vordering tot betaling van een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over 19 vakantiedagen. Houtbank Roosendaal heeft zich tegen de vermeerdering van eis verzet.
De rechtbank heeft bij rolbeschikking van 12 juni 2001 het verzet ongegrond verklaard en de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Bij tussenvonnis van 18 september 2001 heeft de rechtbank partijen tot bewijslevering toegelaten, Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 28 mei 2002 voormeld vonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering in eerste aanleg en de vordering tot uitbetaling in geld van niet genoten vakantiedagen afgewezen.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Houtbank Roosendaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Houtbank Roosendaal mede door mr. M.C.J. Jehee, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in het middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Houtbank Roosendaal begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 30 januari 2004.