ECLI:NL:HR:2004:AN9079

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/290HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen Deutsche Bank B.V. inzake betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.C. Blok, beroep ingesteld tegen Deutsche Bank B.V. De zaak betreft een vordering die door Deutsche Bank is ingesteld tegen eiser en een derde, waarbij de rechtbank Amsterdam in eerste instantie de vordering tegen eiser heeft afgewezen. Deutsche Bank heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, wat resulteerde in een veroordeling van eiser door het gerechtshof Amsterdam. Eiser heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 13 februari 2004 uitspraak gedaan en het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was omdat de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrachten. Eiser is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Deutsche Bank op nihil zijn begroot. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

13 februari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/290HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
DEUTSCHE BANK [A] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [A] - heeft bij exploten van 10 en 11 december 1984 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en [betrokkene 1] gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd [eiser] en [betrokkene 1] te veroordelen aan [A] te betalen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, een bedrag van ƒ 99.901,93, alsmede een bedrag van US $ 38.181,50, beide bedragen vermeerderd met de overeengekomen rente vanaf 1 oktober 1994 tot de dag der algehele voldoening, alsmede met provisies en kosten.
[Eiser] heeft de vordering bestreden. Tegen [betrokkene 1] is verstek verleend.
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 juni 1997 de dagvaarding tegen de [betrokkene 1] nietig en het ter rolle verleende verstek vervallen verklaard. Voorts heeft de rechtbank de vordering tegen [eiser] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [A] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 16 mei 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de [eiser] veroordeeld aan [A] te voldoen een bedrag van € 45.333,52 alsmede een bedrag van US $ 38.181,50, beide bedragen vermeerderd met de overeengekomen rente vanaf 1 oktober 1984 tot de dag der algehele voldoening.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [A] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [A] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 13 februari 2004.