ECLI:NL:HR:2004:AO0603
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.L.M. Urlings
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Faillissementsfraude en betaling ex art. 344 Sr door cessie van een vordering op de Belastingdienst
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V., was veroordeeld voor faillissementsfraude. De kern van de zaak betrof de aanname van een betaling door de verdachte in het vooruitzicht van het faillissement van de besloten vennootschap [B] B.V. De verdachte had een vordering van [B] B.V. op de Belastingdienst ter zake van te veel betaalde omzetbelasting gecedeerd aan [A] B.V. en deze cessie als betaling van een vordering van [A] B.V. op [B] B.V. aanvaard. De Hoge Raad oordeelde dat de belastingvordering van [B] B.V. rechtsgeldig was gecedeerd aan [A] B.V. en dat de aanname van de betaling door de verdachte in strijd was met de wet, aangezien dit gebeurde in het vooruitzicht van faillissement.
De Hoge Raad bevestigde dat een belastingschuld voortvloeit uit de wet en bestaat zodra aan de voorwaarden is voldaan. De Hoge Raad oordeelde dat de cessie van de vordering niet in strijd was met de rechtsgeldigheid, maar dat de verdachte wel degelijk de verboden gedraging had gepleegd door de betaling aan te nemen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen die door de raadsman waren ingediend niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd daarmee bevestigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete.