ECLI:NL:HR:2004:AO0633

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00817/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse oproepen via politieportofoon en verstoring van de openbare rust

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuyder Bos' te Heerhugowaard, was veroordeeld voor het opzettelijk verstoren van de openbare rust door valse alarmkreten via een politieportofoon. De feiten vonden plaats op 7 december 1999 in de gemeente Alkmaar, waar de verdachte meerdere valse oproepen deed om politie-assistentie te vragen voor niet-bestaande misdrijven. Deze oproepen leidden tot verwarring en actie van politieambtenaren, die de meldingen serieus namen en daarop reageerden.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de verdachte de rust had verstoord in de zin van artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet onjuist of onbegrijpelijk was. Het Hof had terecht vastgesteld dat het niet vereist is dat de valse alarmkreten op zichzelf de openbare rust verstoren; het feit dat de oproepen politieambtenaren bereikten en hen tot actie aanzetten, was voldoende om te concluderen dat de verdachte de openbare rust had verstoord. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt de ernst van het doen van valse alarmmeldingen en de impact daarvan op de openbare orde. De verdachte was eerder veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, en het Hof had ook een betalingsverplichting opgelegd aan de benadeelde partij. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het beroep verworpen moest worden, wat de Hoge Raad heeft bevestigd.

Uitspraak

3 februari 2004
Strafkamer
nr. 00817/03
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 december 2002, nummer 23/003950-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuyder Bos" te Heerhugowaard.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 2 maart 2001 - de verdachte ter zake van 1. en 3. "diefstal, meermalen gepleegd", 2. "openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen", 4. "het opzettelijk door valse alarmkreten de rust verstoren, meermalen gepleegd" en 5. "diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de verdachte "de rust heeft verstoord" zoals onder 4 is bewezenverklaard.
3.2.1. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is onder 4 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 7 december 1999 in de gemeente Alkmaar, opzettelijk door valse alarmkreten de rust heeft verstoord, immers heeft verdachte opzettelijk via een politieportofoon meermalen via het portofoonverkeer oproepen gedaan om assistentie van de politie ter zake van gepleegde misdrijven".
3.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2002, voorzover inhoudende:
"Ik beken dat ik op 7 december 1999 in de gemeente Alkmaar via een politieportofoon meermalen via het portofoonverkeer valse oproepen heb gedaan om assistentie van de politie ter zake van gepleegde misdrijven."
b. het proces-verbaal met nummer PL1040/99-575764 van 14 december 1999 opgemaakt door de opsporingsambtenaar E. Groenendijk, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op dinsdag 7 december 1999 was ik werkzaam in de Regionale Meldkamer te Alkmaar, alwaar ik was belast met het bedienen van zowel het mobilofoon- als portofoonverkeer. Gedurende deze dienst hoorde ik, omstreeks 8.15 uur op het portofoonkanaal 411, dat in gebruik is voor het gebied in en rond Den Helder, een mannelijk persoon meerdere malen oproepen. Uit het taalgebruik en de wijze waarop de meldingen geformuleerd waren, kon ik opmaken dat deze persoon niet werkzaam was bij de politie. Ik hoorde dat de onbekende man om assistentie vroeg in verband met een overval in Schagerbrug. Enige tijd later riep de man dat er een verkrachting gaande was eveneens in Schagerbrug en dat hierbij assistentie nodig was. Een aantal politiemensen die het betreffende portofoonkanaal uitluisterden en deze meldingen hoorden, reageerden hierop en vroegen vervolgens om nadere informatie omtrent de lokatie waar deze zaken plaatsvonden."
c. het proces-verbaal met nummer PL1040/99-575764 van 9 december 1999 opgemaakt door de opsporingsambtenaar J.W. de Bruijn, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik kan mij herinneren dat ik op 7 december 1999 via de portofoon verschillende valse meldingen heb gedaan, zoals van gewapende overvallen en "assistentie collega's in Schagerbrug". Volgens mij heb ik uitgezonden op de kanalen van Den Helder en Schagen."
3.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 142, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende term "rust" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.
3.4. Het eerste lid van art. 142 Sr, dat is geplaatst in titel V betreffende "Misdrijven tegen de openbare orde" van Boek II van het Wetboek van Strafrecht, luidt:
"Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust verstoort, wordt gestraft (...)."
3.5. Anders dan in het middel blijkens de toelichting voorstaat, is gelet op de tekst van art. 142, eerste lid, Sr niet vereist dat de valse alarmkreten of signalen op zichzelf de openbare orde of openbare rust verstoren.
Uit de hiervoor onder 3.2.2 weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de valse oproepen van de verdachte via een politieportofoon een aantal politieambtenaren hebben bereikt en dat die ambtenaren daarop hebben gereageerd en nadere informatie hebben gevraagd aan de meldkamer. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het aldus valselijk alarmeren van de politie naar redelijke verwachting tot effect heeft dat dienstdoende politieambtenaren tot actie overgaan waardoor de normale gang van zaken in de samenleving wordt verstoord, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte door het doen van die oproepen de rust heeft verstoord in de zin van art. 142, eerste lid, Sr niet blijk van een verkeerde rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.6. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 3 februari 2004.