ECLI:NL:HR:2004:AO1302

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/010HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake pensioenrecht en cassatieprocedure tegen PGGM

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen Stichting Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen PGGM, gevestigd te Zeist. De procedure begon met een dagvaarding op 29 december 1998, waarin eiser vorderde dat hem recht op pensioen zou worden toegekend, gerelateerd aan 40 jaren van deelneming bij PGGM. Eiser stelde dat PGGM hem een aanbod had gedaan om PKI-jaren c.q. PGGM-jaren voor 1 maart 1973 in te kopen, en dat dit aanbod nog steeds geldig was. Eiser vorderde ook schadevergoeding wegens te late uitbetaling van zijn pensioen.

De rechtbank te Utrecht verklaarde zich bij vonnis van 8 september 1999 onbevoegd en verwees de zaak naar de kantonrechter. De kantonrechter wees de vordering van eiser af bij vonnis van 21 maart 2001. Eiser ging in hoger beroep, maar de rechtbank bekrachtigde het eerdere vonnis op 26 juni 2002. Eiser stelde beroep in cassatie in, waarbij PGGM concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad, onder leiding van vice-president P. Neleman, heeft op 12 maart 2004 het beroep verworpen. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering. Eiser werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

12 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/010HR
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
STICHTING PENSIOENFONDS VOOR DE GEZONDHEID, GEESTELIJKE EN MAATSCHAPPELIJKE BELANGEN PGGM,
gevestigd te Zeist,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 29 december 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: PGGM - gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht en gevorderd te verklaren voor recht dat primair [eiser] recht heeft op toekenning van pensioen van 40 jaren van deelneming, of zelfs meer pensioenjaren;
subsidiair
het aanbod van PGGM aan [eiser] op het moment van betaling van het Secretariaat van het R.K. Kerkgenootschap in Nederland (hierna: SRKK) van de eerste en ook de tweede lijfrenteverzekering nog steeds bestond, en dat dit aanbod mitsdien aan [eiser] gestand moet worden gedaan, toen [eiser] dit aanbod aanvaardde.
PGGM heeft vervolgens bij incidentele conclusie geconcludeerd tot onbevoegdheid van de rechtbank.
[Eiser] heeft bij conclusie van antwoord geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering van PGGM.
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 september 1999 zich onbevoegd verklaard van deze zaak kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de kantonrechter te Utrecht.
[Eiser] heeft PGGM opgeroepen voor de kantonrechter voort te procederen.
PGGM heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 maart 2001 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Utrecht. In hoger beroep heeft [eiser] gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en voor recht te verklaren dat:
- primair: [eiser] recht heeft op toekenning van een pensioen gerelateerd aan 40 jaren van deelneming (of meer) bij PGGM;
- subsidiair: het aanbod van PGGM aan het SRKK c.q. aan [eiser] om PKI-jaren c.q. PGGM jaren voor 1 maart 1973 in te kopen op het moment van betaling door het SRKK c.g. door [eiser] van de eerste en tweede extra pensioenvoorziening c.q. lijfrente tot een totaalbedrag van ruim ƒ 180.000,-- nog steeds bestond, althans dat dit aanbod toen nog steeds gedaan diende te worden, c.q. PGGM de kosten hiervan nog diende te berekenen, en dat dit aanbod aan het SRKK en aan [eiser] gestand gedaan moet worden, omdat het door de betaling die feitelijk heeft plaatsgehad, aanvaard is;
[Eiser] heeft voorts aanvullend gevorderd voor recht te verklaren dat PGGM aan [eiser] een schadevergoeding c.q. rente c.q. een toeslag dient te betalen, vanwege het feit dat PGGM het pensioen te laat uitbetaald heeft.
Bij vonnis van 26 juni 2002 heeft de rechtbank het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
PGGM heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 23 januari 2004 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van PGGM begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 maart 2004.