ECLI:NL:HR:2004:AO4606

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/102HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van het gerechtshof inzake alimentatieverplichtingen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van alimentatieverplichtingen na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank te Zwolle om de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, verweerster in cassatie, te wijzigen. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat zijn financiële situatie was veranderd. De rechtbank had de man echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken, wat door het gerechtshof te Arnhem in hoger beroep werd bekrachtigd. De man stelde dat er nieuwe omstandigheden waren die een wijziging van de alimentatie rechtvaardigden, maar het hof oordeelde dat de man geen nieuwe feiten had aangedragen die niet al eerder waren overwogen.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn beslissing ontoereikend had gemotiveerd. De man had wel degelijk nieuwe omstandigheden aangevoerd, zoals zijn werkloosheid en financiële problemen, die het hof had moeten overwegen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het beoordelen van verzoeken tot wijziging van alimentatie.

Uitspraak

23 april 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/102HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
ingeschreven in de gemeente [plaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 8 april 2002 ter griffie van de rechtbank te Zwolle ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 29 mei 2001 in die zin te wijzigen dat de bijdrage in het levensonderhoud voor verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - met ingang van 1 januari 2000, althans 24 januari 2001, op nihil wordt gesteld.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 24 juni 2002 partijen in de gelegenheid gesteld stukken in het geding te brengen en bij eindbeschikking van 30 september 2002 de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken.
Tegen deze eindbeschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 3 juni 2003 heeft het hof in het principaal en het incidenteel hoger beroep de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 30 september 2002 bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
3. Beoordeling van het middel
3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 6 september 1968 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank te Zwolle van 22 februari 1995 is tussen hen echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(ii) In een door partijen op 21 december 1994 ondertekende echtscheidingsconvenant zijn zij onder meer het volgende overeengekomen:
"C. Alimentatie voor de vrouw
De man is bereid en in staat om maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen een bedrag van HKD 16.000,-- bruto of de tegenwaarde daarvan in Hollandse guldens als bijdrage in haar levensonderhoud.
Deze alimentatie zal gewijzigd worden op het moment dat de man niet langer werkzaam zal zijn in Hong Kong.
Partijen houden als richtsnoer daarbij aan, dat de man afhankelijk van het belastingregime in het land waar hij werkzaam zal zijn, een derde van zijn bruto of netto maandinkomen aan de vrouw als alimentatie zal betalen.
De alimentatie wordt jaarlijks verhoogd ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 1996. Deze verplichting van de man gaat in zodra het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke stand."
(iii) In de echtscheidingsbeschikking is - overeenkomstig het echtscheidingsconvenant - bepaald dat de man als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking een bedrag van 16.000 Hong Kong dollars (HKD) per maand, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse guldens, zal voldoen.
(iv) Van deze bijdrage heeft de man wijziging gevraagd. De rechtbank te Zwolle heeft dit verzoek bij beschikking van 9 november 2000 afgewezen. De man heeft van deze beschikking hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bij beschikking van 29 mei 2001 vernietigd. Het heeft het convenant en de daarop gebaseerde beschikking van de rechtbank van 22 februari 1995 gewijzigd en heeft de bijdrage die de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te betalen op een bedrag van HKD 10.720,-- per maand vastgesteld, zulks met ingang van 24 januari 2000.
3.2 De man heeft bij de rechtbank een verzoek tot wijziging van de beschikking van het hof ingediend zoals hiervoor in 1 is vermeld. De rechtbank heeft de man daarin niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft zowel in het principale als in het incidentele hoger beroep de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, samengevat weergegeven, het volgende overwogen (rov. 4.4):
(a) De man heeft geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd dan die waarmee het hof bij het wijzen van zijn beschikking van 9 november 2000 (waarmee het hof bedoeld zal hebben: zijn beschikking van 29 mei 2001) rekening heeft gehouden, welke beschikking onherroepelijk is geworden.
(b) Het feit dat de man een bankgarantie heeft moeten stellen in verband met een geschil over de executie van zijn "lopende alimentatieverplichtingen" is geen wijzigingsgrond, nu de man dit had kunnen voorkomen door zich aan zijn verplichtingen te houden.
(c) Ook het feit dat de kosten van levensonderhoud in Hong Kong hoger zijn (dan in Nederland) is geen nieuwe omstandigheid.
3.3 Het middel klaagt terecht dat het hof aldus zijn beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd, omdat de man in het licht van de beschikking waarvan wijziging werd verzocht, wel nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd waarop het hof had behoren in te gaan. In deze beschikking had het hof immers zijn oordeel mede gebaseerd op de omstandigheid dat toen nog onzeker was of de man werkloos zou blijven, waarbij het hof het redelijk achtte dat de man, van wie kon worden gevergd dat hij zich zou inspannen wederom een inkomen uit arbeid te verwerven, de door hem ontvangen ontbindingsvergoeding zou gebruiken voor het overbruggen van de periode waarin hij geen inkomsten zou ontvangen. Nu de man in de onderhavige procedure heeft aangevoerd dat hij geen baan heeft gevonden, zich geen inkomsten heeft kunnen verwerven en in financiële problemen is geraakt, is zonder nadere motivering, die het hof niet heeft gegeven, onbegrijpelijk waarom dit een en ander niet als nieuwe omstandigheden in de zin van art. 1:401 BW zou kunnen worden beschouwd. Het hof is in zijn beschikking van 29 mei 2001 immers klaarblijkelijk uitgegaan van de veronderstelling dat de man na enige tijd weer inkomen uit arbeid zou ontvangen en daaruit de vastgestelde onderhoudsbijdrage zou kunnen voldoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 3 juni 2003;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 april 2004.