ECLI:NL:HR:2004:AO5052
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën inzake verrekenbaar aanloopverlies in vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2004 uitspraak gedaan in cassatie op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 januari 2002. De zaak betreft de vaststelling van een verrekenbaar aanloopverlies van X B.V. in de vennootschapsbelasting. De Inspecteur had het aanloopverlies vastgesteld op ƒ 8.422, maar het Hof heeft dit bedrag verhoogd naar ƒ 107.280 na het beroep van belanghebbende. De Staatssecretaris heeft cassatie ingesteld, waarbij hij een middel heeft voorgesteld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende op 3 april 1989 een stamrechtovereenkomst heeft gesloten met haar directeur/aandeelhouder, A. Deze overeenkomst betrof een lijfrente met een jaarlijkse uitkering van ƒ 90.882, die inging op 1 juli 2001. De verplichting uit hoofde van deze toezegging werd op de balans per 31 december 1989 gewaardeerd op ƒ 1.008.792, terwijl de Inspecteur deze waarde op ƒ 909.934 had vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de Staatssecretaris slaagde, omdat de waardering van de verplichting niet in overeenstemming was met de regels van goed koopmansgebruik.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zich niet had uitgelaten over een ander waarderingsstelsel dat door belanghebbende was verdedigd, en dat dit na cassatie aan de orde moest komen. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof moet worden toegekend.