ECLI:NL:HR:2004:AO7189

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/052HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bouwkundige voorzieningen en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens, verweerder gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam met de eis om bouwkundige voorzieningen te treffen ter voorkoming van het vergaan van een gebouw. Eiser vorderde dat verweerder binnen 14 dagen na betekening van het vonnis een plan zou overleggen voor de noodzakelijke werkzaamheden, goedgekeurd door een onafhankelijke derde. Daarnaast vorderde eiser dat verweerder binnen zeven dagen na goedkeuring met de herstelwerkzaamheden zou beginnen, zonder hinder of schade te veroorzaken, en dat bij niet-naleving een dwangsom zou worden opgelegd. Subsidiair vorderde eiser schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, alsook de kosten van rechtskundige bijstand.

De rechtbank verklaarde zich bevoegd, maar wees de vorderingen van eiser af in een eindvonnis op 19 april 2001. Eiser ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 31 oktober 2002 het vonnis van de rechtbank bekrachtigde. Eiser stelde cassatie in tegen dit arrest, waarbij verweerder niet verschenen was. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent, die tot verwerping van het cassatieberoep strekte, in overweging genomen.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen, waarbij werd geoordeeld dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden. De beslissing werd genomen zonder nadere motivering, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. Eiser werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van verweerder op nihil werden begroot. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 25 juni 2004.

Uitspraak

25 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/052HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 20 juli 1990 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen:
Primair:
A. binnen 14 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis een plan inhoudende zodanige bouwkundige voorzieningen dat het vergaan van het gebouwde kan worden voorkomen, met daarin vermelding van het tijdsgewricht waarbinnen deze werkzaamheden redelijkerwijs geklaard kunnen worden, aan [eiser] over te leggen, welk plan door een onafhankelijke derde moet worden goedgekeurd;
B. voorts binnen zeven dagen na betekening van de door voormelde deskundige te geven goedkeuring een aanvang te maken of te doen maken met de herstelwerkzaamheden, onder de verplichting de uitvoering van het werk te doen plaatsvinden zonder aan [eiser] hinder en nieuwe schade te veroorzaken, een en ander voor rekening van [verweerder];
C. zowel A en B op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 250,-- voor iedere dag dat [verweerder] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
Subsidiair
D. zo [verweerder] definitief in gebreke mocht blijven aan de primaire veroordeling te voldoen aan [eiser] te voldoen een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de Wet.
E. aan [eiser] te voldoen, bij wege van schadevergoeding de buitengerechtelijke kosten van rechtskundige bijstand, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de Wet;
F. in de kosten van deze procedure.
Na een tevergeefs ingesteld bevoegdheidsincident, waarin de rechtbank zich bij vonnis van 14 mei 1993 bevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen, heeft [verweerder] de vorderingen bestreden.
Bij conclusie van repliek heeft [eiser] zijn eis gewijzigd en meer subsidiair gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [verweerder] te veroordelen aan [eiser] te voldoen:
A. terzake materiële schade ƒ 35.821,82;
B. terzake immateriële schade ƒ 12.500,--;
C. terzake vermogensschade aan gederfde rente (vanaf betaling tot heden) ƒ 3.052,74 en meerkosten van advocaat ƒ 5.000,--;
D. de wettelijke rente vanaf de dag van deze conclusie tot de dag der algehele betaling.
E. met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure een procureurssalaris daaronder begrepen.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 5 augustus 1999 [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 19 april 2001 de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 31 oktober 2002 heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren D.H. Beukenhorst, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.