ECLI:NL:HR:2004:AO7573

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/013HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over pensioenpremies en rentenadeel in arbeidsovereenkomst

In deze zaak hebben de eisers tot cassatie, bestaande uit vijf personen, een rechtsvordering ingesteld tegen Technisch Adviesbureau Treffers B.V. (TAT) en Treffers Beheer B.V. (TB) wegens te weinig afgedragen pensioenpremies en overwerkvergoedingen. De eisers vorderden in totaal een bedrag van ƒ 123.623,--, vermeerderd met wettelijke rente, voor de periode van 1 januari 1984 tot 1 oktober 1986. De kantonrechter te Amersfoort heeft in een tussenvonnis van 17 februari 1993 een comparitie van partijen gelast en in een eindvonnis van 12 januari 1994 TAT en TB hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 123.623,--, vermeerderd met wettelijke rente. Dit vonnis werd later in hoger beroep door de rechtbank te Utrecht vernietigd en de zaak werd verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam.

De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 16 augustus 2000 een bedrag van ƒ 59.416,32 toegewezen aan de eisers, maar het vonnis voor het overige vernietigd. De eisers hebben vervolgens cassatie ingesteld tegen dit vonnis. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet voldoende gemotiveerd heeft waarom de vordering ter zake van het rentenadeel is afgewezen. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Tevens is TAT veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 227,47 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Uitspraak

9 juli 2004
Eerste Kamer
Nr. C01/013HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiser 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. [Eiser 5],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. T.H. Tanja-van den Broek,
thans mr. M.H. van der Woude,
t e g e n
TECHNISCH ADVIESBUREAU TREFFERS B.V.,
gevestigd te Baarn,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. A.R. Sturhoofd,
thans mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploot van 30 december 1992 verweerster in cassatie - verder te noemen: TAT - en Treffers Beheer B.V., eveneens gevestigd te Baarn - verder te noemen: Treffers dan wel TB - gedagvaard voor de kantonrechter te Amersfoort en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd:
I. TAT en Treffers te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 123.623,-- terzake van te weinig afgedragen pensioenpremies, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1992 tot aan de dag van volledige betaling aan [eiser] c.s.;
II. TAT en Treffers te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 249.697,50 terzake van overwerkvergoedingen waaronder begrepen de wettelijke verhogingen ex. artikel 7A:1638q (oud) BW., en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1992 tot aan de dag van volledige betaling aan [eiser] c.s.;
III. TAT en Treffers te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 76.528,-- terzake van winstuitkering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 1992 tot aan de dag van volledige betaling aan [eiser] c.s.
Treffers heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 17 februari 1993 een comparitie van partijen gelast. Bij eindvonnis van 12 januari 1994 heeft de kantonrechter TAT en Treffers hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeeld tot betaling tegen bewijs van kwijting aan [eiser] c.s. van een bedrag van ƒ 123.623,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1992 tot de dag der algehele voldoening, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en alvorens verder te beslissen Treffers tot bewijslevering toegelaten en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen het vonnis van 12 januari 1994 hebben TAT en Treffers hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Utrecht.
Bij vonnis van 12 april 1995 heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter te Amersfoort van 12 januari 1994 in de zaak tussen TB en [eiser] c.s. vernietigd en die zaak in de stand van het hoger beroep naar het gerechtshof te Amsterdam verwezen. Voorts heeft de rechtbank in de zaak tussen TAT en [eiser] c.s. partijen in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren zoals in het vonnis is aangegeven. Na enquête heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 19 maart 1997 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen en bij tussenvonnis van 20 augustus 1997 een comparitie van partijen gelast.
Vervolgens hebben [eiser] c.s. bij akte ter zitting van 11 juni 1999 hun eis in dier voege gewijzigd dat betaling wordt gevraagd van ƒ 161.580,--, te vermeerderen met de over dat bedrag verschuldigde wettelijke rente vanaf 1 oktober 1986, althans vanaf 1 maart 1992 dan wel vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling, althans te vermeerderen met een zodanig bedrag of percentage op jaarbasis, te berekenen vanaf 1 oktober 1986 tot de dag van betaling, dat het nadeel dat [eiser] c.s. hebben geleden als gevolg van te weinig afgedragen pensioenpremies (op basis van vergelijking tussen het eindloonsysteem en het beschikbare premiesysteem) daarmee wordt gerepareerd.
TAT heeft zich tegen deze eiswijziging verzet.
Na pleidooi heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 18 augustus 1999 het verzet gegrond geacht, een deskundigenonderzoek bevolen, een deskundige benoemd en een aantal vragen geformuleerd. Na deskundigenbericht heeft de rechtbank bij eindvonnis van 16 augustus 2000 het vonnis van de kantonrechter te Amersfoort van 12 januari 1994, waarvan beroep, bekrachtigd, voor zover daarbij aan [eiser] c.s. in totaal een bedrag van ƒ 59.416,32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1992 tot de dag van voldoening, is toegewezen en TAT, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld dit bedrag, zoals uitgesplitst in dit vonnis, aan ieder van [eiser] c.s. tegen bewijs van kwijting te betalen, elk van deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 1992 tot de dag van voldoening. Voor het overige heeft de rechtbank voormeld vonnis van de kantonrechter vernietigd, de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de rechtbank van 16 augustus 2000 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermeld vonnis van de rechtbank hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
TAT heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, subsidiair tot referte.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging en verwijzing, met veroordeling van verweerster in cassatie in de kosten.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, verwijst de Hoge Raad naar rov. 4 van het tussenvonnis van 12 april 1995. In cassatie is slechts van belang dat [eiser] c.s. een dienstverband met (een rechtsvoorganger van) TAT hebben gehad en dat in het kader daarvan voor [eiser] c.s. een pensioenregeling gold.
3.2 [Eiser] c.s. hebben TAT onder meer en voorzover in cassatie nog van belang aangesproken tot betaling van ƒ 123.623,-- ter zake van te weinig afgedragen pensioenpremies over de periode van 1 januari 1984 tot 1 oktober 1986, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1992. Dit bedrag was volgens de inleidende dagvaarding opgebouwd uit ƒ 77.359,-- (ter zake van de te weinig afgedragen premies) en ƒ 46.264,-- (ter zake van vergoeding van het (rente)nadeel dat [eiser] c.s. lijden door de te late storting van de te weinig betaalde premies, berekend per 1 maart 1992 op basis van 8% 's jaars).
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.
De rechtbank heeft deze beslissing bekrachtigd "voor zover daarbij aan [eiser] c.s. in totaal een bedrag van ƒ 59.416,32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1992 tot de dag der voldoening, is toegewezen" (beslissing onder 19.1), het vonnis voor het overige vernietigd (beslissing onder 19.2) en het meer of anders gevorderde afgewezen (beslissing onder 19.4).
3.3 Het bedrag dat de rechtbank in haar eindvonnis heeft toegewezen, is - samengevat - de optelsom van de per persoon per jaar over de periode van 1 januari 1984 tot 1 oktober 1986 te weinig afgedragen premiebedragen, zoals in (de bijlagen bij) het ter griffie gedeponeerde deskundigenbericht van 28 oktober 1999 is berekend (rov. 17 en 18). Bij de aldus opgetelde bedragen is kennelijk geen rekening gehouden met het in 3.2 vermelde rentenadeel.
3.4 De primaire klacht, die uitgaat van de veronderstelling dat de rechtbank op de vordering ter zake van het rentenadeel niet heeft beslist, kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. In de afwijzing van het meer of anders gevorderde ligt immers de afwijzing van die vordering besloten. Het betoog van TAT dat [eiser] c.s. in hun beroep niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden omdat voor hen op grond van art. 382, aanhef en onder 4, (oud) Rv. de mogelijkheid van request civiel openstond, faalt om die reden evenzeer.
3.5 De subsidiaire motiveringsklacht slaagt evenwel. Nu iedere motivering voor die beslissing ontbreekt, is onbegrijpelijk waarom de rechtbank aan [eiser] c.s. hun vordering ter zake van het rentenadeel heeft ontzegd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 16 augustus 2000;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt TAT in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 227,47 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 9 juli 2004.