ECLI:NL:HR:2004:AO8020

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1405
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de waardebepaling van onteigend perceel in het kader van bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de erfgenamen van een onteigende, vertegenwoordigd door mr. C.W. Claassen, tegen de gemeente Laarbeek. De kwestie betreft de waardebepaling van een onteigend perceel in het kader van het bestemmingsplan 'Beekseweg-Zuid'. De gemeente had de onteigening gevorderd in het belang van de volkshuisvesting en een goede ruimtelijke ordening. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat de schadeloosstelling voor de erfgenamen € 591.292,16 bedroeg, maar de eisers waren het niet eens met deze waardebepaling.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich geconcentreerd op de vraag of de waarde van het onteigende perceel moest worden vastgesteld op basis van de onderstelde verkoop als ruwe bouwgrond, zoals de gemeente voorstond, of als een woonboerderij. De Hoge Raad oordeelde dat de agrarische bestemming van het perceel, zoals vastgesteld in het bestemmingsplan, leidend was. Deskundigen waren van mening dat het gebruik van de boerderij voor agrarische doeleinden minder afwijkend was van de bestemmingen afschermend groen en parkgroen dan gebruik als burgerwoning.

De Hoge Raad verwierp het beroep van Claassen c.s. en oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de agrarische bestemming van het perceel niet in strijd was met het bestemmingsplan. De kosten van het geding in cassatie werden aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.681,33, inclusief verschotten en salaris voor de advocaat. Dit arrest is gewezen op 26 november 2004 en is gepubliceerd in de rechtspraak.

Uitspraak

Nr. 1405
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
26 november 2004
AB
in de zaak van
1. mr. C.W. Claassen,
kantoorhoudende te Eindhoven,
in zijn hoedanigheid van derde als bedoeld in artikel 20 van de Onteigeningswet voor [de onteigende],
overleden te [plaats] op 28 juni 1997,
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiseres 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Eiser 4],
wonende te [woonplaats],
eisers tot cassatie,
advocaat: mr. J.W. Meijer,
tegen
de gemeente Laarbeek,
waarvan de zetel is gevestigd te Laarbeek,
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Geding in feitelijke instantie
1.1. Bij exploit van 15 augustus 2000 heeft verweerster in cassatie (hierna: de Gemeente) eiser tot cassatie sub 1 doen dagvaarden voor de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd ingevolge artikel 77 van de Onteigeningswet in het belang van de volkshuisvesting en een goede ruimtelijke ordening, ten behoeve van de realisering van het bestemmingsplan "Beekseweg-Zuid", vervroegd uit te spreken ten name van de Gemeente en ten algemenen nutte de onteigening van het perceel kadastraal bekend gemeente Lieshout nr. [A 001], waarvan de toen reeds overleden [de onteigende] als eigenaar was aangewezen.
1.2. Op deze dagvaarding zijn mede verschenen de eisers tot cassatie sub 2 en 3, erfgenamen van [de onteigende]. Eiser tot cassatie sub 4, eveneens erfgenaam, is bij vonnis van 3 november 2000 toegelaten als tussenkomende partij.
1.3. Bij datzelfde vonnis is de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken.
1.4. Bij vonnis van 5 november 2003 heeft de Rechtbank het bedrag van de door de Gemeente aan de gezamenlijke erfgenamen verschuldigde schadeloosstelling vastgesteld op € 591.292,16. Dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
2.1. Eisers tot cassatie (hierna: Claassen c.s.) hebben tegen laatstgenoemd vonnis beroep in cassatie ingesteld, en daarbij een uit drie onderdelen bestaand middel voorgesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht, en maakt daarvan deel uit.
2.2. De Gemeente heeft bij conclusie van antwoord geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.3. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten door hun advocaten.
2.4. De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 13 augustus 2004 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Voor de Rechtbank was in geschil of voor de bepaling van de waarde van het onteigende moet worden uitgegaan van onderstelde verkoop als ruwe bouwgrond, zoals de gemeente voorstond, dan wel van onderstelde verkoop (deels) als "woonboerderij ten behoeve van burgerbewoning". Dit geschilpunt spitste zich toe op de vraag of de op het onteigende gelegen boerderij in gebruik genomen zou mogen worden voor burgerbewoning, gelet op de overgangsbepaling van het vigerende bestemmingsplan "Beekseweg-Zuid", die, voorzover thans van belang, als volgt luidt:
B. Gebruik van de grond anders dan voor bebouwing; gebruik van opstallen.
I. Het gebruik van de grond, anders dan voor bebouwing, en het gebruik van de opstallen, strijdig met het plan op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, mag worden gehandhaafd.
II. Het is verboden het met het plan strijdig gebruik van grond en opstallen te wijzigen, indien hierdoor de afwijking van het plan wordt vergroot.
3.2. Het plan heeft rechtskracht verkregen op 1 augustus 2000. Op die datum was de boerderij, naar de in cassatie onbestreden vaststelling van de Rechtbank, overeenkomstig de voorheen geldende bestemming in gebruik voor agrarische doeleinden. Ingevolge het plan kreeg het onteigende de bestemmingen "Afschermend groen", "Verkeersdoeleinden", "Parkgroen", "Industrieterrein I" en "Industrieterrein II".
3.3. Deskundigen waren de mening toegedaan dat de agrarische verschijningsvorm van de boerderij, met zijn groene karakter, minder afwijkend is van de bestemmingen afschermend groen en parkgroen dan gebruik als burgerwoning. In rechtsoverweging 2.11 heeft de Rechtbank deze visie van deskundigen onderschreven.
3.4. Voor zover de onderdelen A en B van het middel tegen dit oordeel opkomen, kunnen zij niet tot cassatie leiden, wat er ook zij van hetgeen de Rechtbank in rechtsoverweging 2.11 overigens heeft overwogen en onderdeel A daartegen aanvoert. De in 3.3 weergegeven, door de Rechtbank onderschreven visie van deskundigen is namelijk juist, mede in aanmerking genomen dat Claassen c.s. voor de Rechtbank geen nadere, voor feitelijke waardering vatbare bijzonderheden hebben gesteld omtrent de "burgerbewoning" die in dit geval volgens hen als uitgangspunt van de waardebepaling zou moeten dienen.
3.5. Nu bij gebruik van de boerderij voor burgerbewoning de afwijking ten opzichte van de bestemmingen afschermend groen en parkgroen zou worden vergroot, doet niet terzake of dit ook ten opzichte van de overige bestemmingen het geval zou zijn, zodat onderdeel B ook in zoverre niet tot cassatie kan leiden. Hetzelfde geldt voor onderdeel C, dat zich richt tegen een overweging van deskundigen die de beslissing van de Rechtbank niet draagt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep,
veroordeelt Claassen c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 316,33 aan verschotten, en € 1365 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, en door de vice-president P. Neleman uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2004.