ECLI:NL:HR:2004:AO9808

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02466/03 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in milieudelicten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, een rechtspersoon, was vervolgd voor het opzettelijk niet naleven van voorschriften uit de Wet milieugevaarlijke stoffen, specifiek met betrekking tot koelinstallaties. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat het transactievoorstel dat aan de verdachte was gedaan, te hoog was en niet in overeenstemming met de geldende richtlijnen. Het Hof verwierp dit verweer, stellende dat er wel degelijk een transactie was aangeboden, maar dat de verdachte deze niet had betaald. De Hoge Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat het Transactiebesluit milieudelicten en de Richtlijn strafvordering bestuurlijke transactie milieudelicten in deze zaak niet van toepassing waren. De Hoge Raad concludeerde dat het verweer van de verdachte niet kon leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, en dat de verwerping van het verweer door het Hof terecht was. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de geldboete van € 2500,-- die aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

6 juli 2004
Strafkamer
nr. 02466/03 E
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 28 mei 2003, nummer
21/003664-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 7 november 2002 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 2500,--.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Visser, advocaat te Almelo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen 's Hofs verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens strijd met de hier toepasselijke transactierichtlijn.
3.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd:
"dat zij op een of meer tijdstippen in de periode 1 januari 1998 tot en met 10 mei 2001, althans op een of meer tijdstippen in 1998 en/of op een of meer tijdstippen in 1999 en/of op een of meer tijdstippen in 2000 en/of op een of meer tijdstippen in 2001, in de gemeente [vestigingsplaats], althans in Nederland, (telkens) opzettelijk als beheerder van een of meer koelinstallaties, te weten
een koelinstallatie met het identificatienummer [001] en/of
een koelinstallatie met het identificatienummer [002] en/of
een koelinstallatie met het identificatienummer [003] en/of
een koelinstallatie met het identificatienummer [004] en/of
een koelinstallatie met het identificatienummer [005]
(telkens) in strijd met het gestelde in artikel 6 van de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997, paragraaf 6 van de bij die Regeling behorende Bijlage niet in acht genomen, immers - heeft zij, verdachte, toen als beheerder van genoemde koelinstallatie(s) met (elk) een totale hoeveelheid koudemiddelvulling die groter is dan of gelijk is aan drie kilogram, (telkens) niet voldaan aan de verplichting, genoemd in voorschrift 6.4.1 van paragraaf 6 van genoemde Bijlage, die koelinstallatie(s) tenminste eenmaal in de twaalf maanden te laten controleren op het correct functioneren van die koelinstallatie(s) en uit oogpunt van preventie die koelinstallatie(s) te laten controleren op mogelijke oorzaken van lekkage van koudemiddel;
(art. 6 van de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 in verband met art. 15 lid 3 van het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten 1995 in verband met art. 24 Wet Milieugevaarlijke stoffen)"
3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte de niet-ontvankelijkheid bepleit, nu het openbaar ministerie in strijd met het vertrouwensbeginsel zou hebben gehandeld. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op 2 december 2001 is verdachte een transactievoorstel à fl. 11.000,= toegezonden, welke bedrag op generlei wijze is terug te voeren op de vigerende transactierichtlijn die in de Staatscourant is gepubliceerd. Krachtens deze richtlijn wordt voor het feit waarvan verdachte wordt verdacht een transactie opgelegd van € 9,= per kilogram koudemiddelinhoud. Gelet op die geldende transactierichtlijn mocht verdachte erop vertrouwen dat haar een transactie van € 432,= zou worden aangeboden. Nu dit niet is gebeurd, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer. Er is een transactie aangeboden, maar verdachte heeft deze niet betaald. Weliswaar is het bedrag van de aangeboden transactie, zoals de advocaat-generaal ook heeft toegegeven, hoog, maar een rekenfout of een verkeerde toepassing van een tarief leidt op zichzelf niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Voorts is niet gesteld noch gebleken dat verdachte wel zou hebben voldaan aan het transactie-aanbod, als het lagere bedrag zou zijn aangeboden."
3.4.1. Het verweer is klaarblijkelijk toegesneden op de Richtlijn strafvordering bestuurlijke transactie milieudelicten (Richtlijn van 13 juni 2000, Stcrt. 2000, 185), hierna aan te duiden als: de Richtlijn. De Richtlijn is gebaseerd op het Transactiebesluit milieudelicten van 8 juli 2000, Stb. 2000, 320, dat op zijn beurt is gefundeerd op art. 37 WED.
3.4.2. In art. 2 van het Transactiebesluit milieudelicten wordt bepaald voor welke feiten en aan welke lichamen en personen transactiebevoegdheid wordt toegekend:
"Transactiebevoegdheid wordt toegekend aan de volgende lichamen en personen, met een publieke taak belast:
(...)
d. de hoofdinspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, voorzover het de feiten betreft, genoemd onder de nummers (...) M 440 tot en met M 448 van de bij dit besluit behorende bijlage, en de feiten zijn begaan binnen het arrondissement Rotterdam;
(...)"
3.4.3. Het aan de verdachte tenlastegelegde feit is in de bijlage behorende bij art. 2 Transactiebesluit milieudelicten aangeduid met feitcode M 445.
3.5. Volgens art. 2 onder d Transactiebesluit milieudelicten is de hoofdinspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, voor dit feit transactiebevoegdheid toegekend voorzover het feit is begaan binnen het arrondissement Rotterdam. Daarvan is in het onderhavige geval, waarin het volgens de tenlastelegging immers een feit betreft dat in de gemeente [vestigingsplaats] is begaan, geen sprake.
3.6. Dit betekent art. 2 van het Transactiebesluit milieudelicten het bestuurlijk transigeren van het feit waarvoor de verdachte vervolgd is, niet toestaat. Het Transactiebesluit milieudelicten en de Richtlijn, waarop de verdediging zich heeft beroepen, missen dus toepassing, zodat het Hof het verweer terecht heeft verworpen.
3.7. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 juli 2004.