ECLI:NL:HR:2004:AP8419
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase leidt tot strafvermindering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aannemen van een gift in strijd met de goede trouw, het opzettelijk doen van een onjuiste belastingaangifte en deelname aan een criminele organisatie. De opgelegde straf bestond uit 240 uren onbetaalde arbeid, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een geldboete van € 200.000,--. De verdachte heeft op 16 april 2003 beroep in cassatie ingesteld, maar de stukken zijn pas op 19 december 2003 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straf, en tot vermindering van die straf ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de opgelegde taakstraf verminderd van 240 naar 235 uren, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen.