ECLI:NL:HR:2004:AP8419

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02964/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase leidt tot strafvermindering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aannemen van een gift in strijd met de goede trouw, het opzettelijk doen van een onjuiste belastingaangifte en deelname aan een criminele organisatie. De opgelegde straf bestond uit 240 uren onbetaalde arbeid, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een geldboete van € 200.000,--. De verdachte heeft op 16 april 2003 beroep in cassatie ingesteld, maar de stukken zijn pas op 19 december 2003 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straf, en tot vermindering van die straf ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de opgelegde taakstraf verminderd van 240 naar 235 uren, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen.

Uitspraak

9 november 2004
Strafkamer
nr. 02964/03
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 april 2003, nummer 23/002712-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 30 november 2000 - de verdachte ter zake van 1. "anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd", 2. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd" en 3. "deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 240 uren in plaats van zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van € 200.000,-- subsidiair één jaar hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en bij aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. Die schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf ter compensatie van de overschrijding, bij de behandeling in cassatie, van de redelijke termijn voor berechting, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 16 april 2003 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 19 december 2003 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze 235 uren beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 november 2004.