ECLI:NL:HR:2004:AQ7358
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van Kemira Pigments B.V. voor loonheffing en omzetbelasting in het kader van invordering door de Belastingdienst
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Kemira Pigments B.V. (hierna: Kemira) en de Ontvanger van de Belastingdienst/ Ondernemingen Rotterdam. Kemira was gedagvaard door de Ontvanger, die vorderingen had ingesteld op basis van de Invorderingswet 1990. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Kemira voor loonheffing en omzetbelasting die door een derde, [A] B.V., niet was voldaan. De rechtbank te Rotterdam had de vorderingen van de Ontvanger toegewezen, waarna Kemira in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarop Kemira cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling onder andere gekeken naar de vraag of de Ontvanger tijdig had gedagvaard. De rechtbank had geoordeeld dat de dagvaarding tijdig was, omdat er een discussie was geweest tussen Kemira en de Ontvanger over de aansprakelijkstellingen. De Hoge Raad bevestigde deze beoordeling en oordeelde dat de Ontvanger niet in zijn recht was tekortgedaan. De Hoge Raad verwierp het beroep van Kemira en veroordeelde haar in de proceskosten.
De uitspraak is van belang voor de uitleg van de Invorderingswet 1990 en de toepassing van de termijnen voor dagvaarden in het kader van aansprakelijkstellingen. De Hoge Raad benadrukte dat de wet geen specifieke termijn voor dagvaarden voorschrijft, maar dat de Leidraad Invordering wel een richtlijn biedt. De uitspraak bevestigt dat de rechterlijke beoordeling van de tijdigheid van dagvaarden afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechtszekerheid voorop staat.