ECLI:NL:HR:2004:AR2393

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/271HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen inzake schadevergoeding en aansprakelijkheid

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], de rechtsvoorgangers van de uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen (UWV) gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. Eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de rechtsvoorgangers van UWV aansprakelijk zijn voor de door hem geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Daarnaast vorderde hij dat UWV een deugdelijke schriftelijke verklaring zou verstrekken en dat zij hem zou vergoeden voor gemaakte buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser bij eindvonnis van 12 september 2001 afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis heeft bekrachtigd in een arrest van 20 maart 2003. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus, die strekte tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en heeft het beroep verworpen. Eiser is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van UWV zijn begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Het arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 19 november 2004.

Uitspraak

19 november 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/271HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
UITVOERINGSINSTELLING WERKNEMERSVERZEKERINGEN, als rechtsopvolger onder algemene titel van:
1. SFB UITVOERINGSORGANISATIE SOCIALE VERZEKERINGEN N.V. en
2. LANDELIJK INSTITUUT SOCIALE VERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 11 april 2000 de rechtsvoorgangers van verweerder in cassatie - verder te noemen: UWV - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de rechtsvoorgangers van UWV uit hoofde van hetgeen in de dagvaarding is vermeld aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en te lijden schade tengevolge van hun onrechtmatig handelen jegens hem en gehouden zijn tot vergoeding dezer schade;
2. de rechtsvoorgangers van UWV te bevelen om binnen acht dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis [eiser] een deugdelijke schriftelijke verklaring, afkomstig van een van haar of aan haar gelieerde competente medici, ter hand te stellen waaruit ten gunste van [eiser] eenduidig en onomwonden een medische rehabilitatie voortgaat, een en ander met inachtneming van nader door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorwaarden;
3. de rechtsvoorgangers van UWV, des de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van het bedrag van ƒ 7.500,-- wegens geleden vermogensschade ten gevolge van noodzakelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten;
4. en voor het overige te bepalen dat de schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en te vereffenen als volgens de wet;
5. de rechtsvoorgangers van UWV, des de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over alle te betalen schadebedragen vanaf de dag dat het verzuim met betrekking tot de schadevergoeding is ingetreden, zijnde 10 maart 1971, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen andere datum, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtsvoorgangers van UWV hebben de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 27 september 2000 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 12 september 2001 het gevorderde afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft Willem hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
UVW heeft een akte rechtsopvolging genomen.
Bij arrest van 20 maart 2003 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
UWV heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 1 oktober 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van UWV begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 19 november 2004.