ECLI:NL:HR:2004:AR2448
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen afwijzing vordering verlof ex art. 552p Sv met betrekking tot rechtshulp en strafbaarheid
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Officier van Justitie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, waarin de vordering tot het verlenen van verlof ex artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering werd afgewezen. De Rechtbank oordeelde dat de feiten waarvoor rechtshulp werd gevraagd, niet strafbaar waren op het moment dat zij plaatsvonden, omdat artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht pas op 14 december 2001 in werking trad. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de strafbaarheid naar Nederlands recht moet worden beoordeeld op het moment waarop het feit is of zou zijn begaan. De Hoge Raad stelt dat voor de beoordeling van de vraag of rechtshulp kan worden verleend, bepalend is of het feit naar Nederlands recht strafbaar is op het moment dat gebruik wordt gemaakt van de bij de wet toegekende strafvorderlijke bevoegdheid. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
De zaak betreft de toepassing van dwangmiddelen in het kader van internationale rechtshulp en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden toegepast. De Hoge Raad benadrukt dat de Nederlandse autoriteiten niet verplicht zijn om strafvorderlijke dwangmiddelen toe te passen als het feit waarvoor rechtshulp wordt gevraagd, niet strafbaar zou zijn geweest indien het binnen het Nederlandse rechtsgebied was gepleegd. Dit is in lijn met de bepalingen van het Europees Verdrag inzake het witwassen en de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de samenwerking tussen landen in strafrechtelijke onderzoeken en de toepassing van nationale wetgeving in internationale contexten.