ECLI:NL:HR:2004:AR2942
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoep in ontnemingszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1972, de verplichting was opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.438,--, subsidiair 45 dagen hechtenis. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de cassatieschriftuur niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De klachten in de schriftuur richten zich tegen de uitspraak in de hoofdzaak en niet tegen het arrest in de ontnemingszaak. Dit betekent dat de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk verklaart in zijn cassatieberoep. De Advocaat-Generaal Machielse had eerder geconcludeerd tot deze niet-ontvankelijkheid.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, waardoor niet is voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De uitspraak van de Hoge Raad is definitief en bevestigt de eerdere beslissing van het Hof.