ECLI:NL:HR:2004:AR3103
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid beroep in cassatie en termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaken
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 juni 2003. De Hoge Raad behandelt de vraag of het beroep tijdig is ingesteld, waarbij de relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden ingeroepen. De termijn voor het instellen van beroep in cassatie begint op de dag na de bekendmaking van het besluit, in dit geval op 26 juni 2003, en eindigt op 6 augustus 2003. Het beroepschrift is echter pas op 7 augustus 2003 verzonden, wat betekent dat het buiten de gestelde termijn is ingediend.
De Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om de redenen voor de termijnoverschrijding toe te lichten. In de brief van 16 juli 2004 heeft de belanghebbende echter onvoldoende argumenten aangedragen om aan te tonen dat er sprake was van een situatie waarin redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat hij in verzuim is geweest.
Gelet op deze overwegingen concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en het griffierecht dat door de belanghebbende is betaald, wordt aan hem teruggegeven.