ECLI:NL:HR:2004:AR3267

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00822/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van MDMA in geëxporteerde XTC-pillen en de beoordeling van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 oktober 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid XTC-pillen, die MDMA bevatten, een stof die op de lijst I van de Opiumwet staat. De verdachte had in april 2000 samen met een medeverdachte een riem met pillen naar de Verenigde Staten vervoerd. Het hof had vastgesteld dat de pillen met hetzelfde logo als de bij de verdachte aangetroffen pillen MDMA bevatten, en dat de verdachte en haar mededader verklaard hadden dat de inname van een XTC-pil uit de geëxporteerde partij hen een specifieke uitwerking gaf.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd was, ondanks het verweer van de verdachte dat niet bewezen kon worden dat de pillen verboden stoffen bevatten. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf, en verminderde dit naar 230 uren. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot strafvermindering.

De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij de beoordeling van strafzaken, vooral wanneer het gaat om stoffen die onder de Opiumwet vallen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt dat ook indirect bewijs, zoals verklaringen van de verdachte en medeverdachten, kan bijdragen aan de bewezenverklaring van het delict.

Uitspraak

26 oktober 2004
Strafkamer
nr. 00822/04
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
p het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 17 juni 2003, nummer 21/003599-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 2 december 2002 - de verdachte ter zake van "het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, (Oud) van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 20 juni 2003 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 25 maart 2004 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
3.3. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring - en met name dat het ging om pillen die MDMA bevatten - niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en dat een ter terechtzitting gevoerd bewijsverweer op ontoereikende gronden is verworpen.
4.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezen verklaard dat zij:
"in de maand april 2000 te Zeist en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (grote) hoeveelheid (ongeveer 3 kilogram) XTC-pillen, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA zijnde MDMA een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebben zij verdachte en haar mededader opzettelijk die hoeveelheid pillen (per vliegtuig) (vanaf vliegveld Schiphol) naar New-York gebracht."
4.3. Naar aanleiding van een gevoerd verweer heeft het Hof nog overwogen:
"Mede gelet op het ter terechtzitting gevoerde verweer dat niet bewezen kan worden of de pillen in de zin van (lijst I van) de Opiumwet verboden stoffen bevatten overweegt het hof nog het volgende.
Voorop staat dat de pillen niet in beslag genomen zijn en dat er dus geen direct bewijs is dat de pillen een verboden stof als bedoeld in lijst I bij de Opiumwet bevatten. Het hof is desondanks op grond van de volgende feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van de verboden stoffen als bedoeld in de bewezenverklaring.
1. Ter zitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat ze in april 2000 via Schiphol met het vliegtuig een riem met daarin 7 zakjes XTC pillen heeft vervoerd naar Amerika.
2. Verdachte heeft bij de politie op 31 oktober 2000 (p. 110) verklaard dat zij op de avond in april 2000 voorafgaande aan hun vertrek naar de Verenigde Staten evenals [medeverdachte 1] een XTC pil kreeg. In de pil was het vrijheidsbeeld ingedrukt. Ze namen beiden de pil in. Nadat ze deze pil had ingenomen voelde ze dat ze energie kreeg en werd ze als het ware wakker. Op een gegeven moment moesten ze beiden overgeven. Zij denkt dat het kwam door de XTC pil die zij hadden ingenomen.
3. [Medeverdachte 1] heeft op 7 september 2000 verklaard (p. 091) dat zij en [verdachte] in april 2000 voor hun vertrek naar de Verenigde Staten ieder een pil kregen, een Liberty. Daaronder moet volgens haar verstaan worden een witte pil met het opdruk van het vrijheidsbeeld. Zij voelde aan de reactie dat het XTC was. De reactie was heftig. Voorts heeft ze op 17 oktober 2000 (p. 094) verklaard dat zijzelf en [verdachte] in april 2000 pillen op het lichaam kregen. Zij en [verdachte] hebben er allebei één van gebruikt en ze merkte dat de pil goed werkte.
4. In het proces-verbaal van bevindingen van het Kernteam Zuid-Nederland, Unit Synthetische Drugs, wordt onder meer het volgende gerelateerd:
"Voor zover bij de U.S.D. bekend zijn tabletten voorzien van de diepdruk Statue of Liberty voor het eerst in maart 2000 ter analyse bij het Nederlands Forensisch Instituut (N.F.I) aangeboden. In oktober 2000 werd voor zover bekend de laatste bij het N.F.I. aangeboden. In de bij de U.S.D. voorhanden zijnde informatie betrof de werkzame stof in alle gevallen MDMA (3,4-MethyleenDioxyMethAmfetamine)."
Onder XTC pillen worden in het gewone spraakgebruik verstaan pillen die een verboden stof bevatten. Verdachte erkent een riem met pillen (om het lichaam) te hebben gedragen. De pillen die verdachte en [medeverdachte 1] hebben ingenomen, behoorden volgens [medeverdachte 1] tot de voorraad van de later op het lichaam vervoerde pillen. Volgens [medeverdachte 1] veroorzaakte de pil een reactie die hoort bij een XTC pil. Beiden hadden van de inname van de pil een reactie die gebruikelijk is bij een XTC pil met werkzame stof. Op die pil stond volgens [medeverdachte 1] een afdruk van het vrijheidsbeeld. Dergelijke pillen zijn rond de periode waarin het transport naar de Verenigde Staten plaatsvond door het N.F.I. getest en hebben volgens het N.F.I. als werkzame stof MDMA.
Het hof acht gelet op het voorgaande bewezen dat de XTC pillen die door verdachte naar de Verenigde Staten zijn vervoerd een werkzame stof bevatten die op grond van lijst I bij de Opiumwet verboden is te weten MDMA."
4.4. De bewezenverklaring is ook voor wat betreft het in het middel bedoelde onderdeel naar behoren met redenen omkleed, in aanmerking genomen
a) hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de samenstelling van zogenaamde XTC-pillen met het logo van het vrijheidsbeeld,
b) hetgeen de verdachte en [medeverdachte 2] hebben verklaard over de uitwerking die de inname voor hun vertrek van een XTC-pil met dat logo op hen had (bewijsmiddelen 2 en 3) en
c) de verklaring van [medeverdachte 2] dat de pillen die zij en de verdachte vervoerden ook dat logo hadden.
Anders dan het middel stelt is 's Hofs hiervoor onder 4.3 weergegeven oordeel niet onbegrijpelijk en heeft het Hof de verwerping van het verweer toereikend gemotiveerd.
4.5. Het middel faalt dus.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf;
Vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 230 uren beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 oktober 2004.