ECLI:NL:HR:2004:AR3636

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/285HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake de verdeling van de gemeenschap tussen partijen na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van de gemeenschap na hun echtscheiding. De vrouw had de man gedagvaard voor de rechtbank te Almelo met het verzoek om de verdeling van de gemeenschap vast te stellen. De rechtbank heeft in verschillende vonnissen de verdeling van de onroerende zaken en inboedel vastgesteld, waarbij deskundigen zijn ingeschakeld voor taxatie. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank, en het gerechtshof heeft in zijn eindarrest van 8 juli 2003 de eerdere vonnissen van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de verdeling opnieuw vastgesteld. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de man niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2004.

Uitspraak

17 december 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/285HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft bij exploot van 14 oktober 1996 eiser tot cassatie - verder te noemen: de man - gedagvaard voor de rechtbank te Almelo en gevorderd bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de verdeling van de gemeenschap tussen partijen vast te stellen, met zonodig de benoeming door de rechtbank van een deskundige teneinde de waarde vast te stellen van de tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding waaronder mede begrepen de kosten van een notaris voor de door hem te verrichten werkzaamheden die door de rechtbank aan de notaris ten behoeve van de verdeling van deze gemeenschap zullen worden opgedragen.
De man heeft de vordering bestreden zijnerzijds in reconventie gevorderd bij vonnis, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de verdeling van de gemeenschap vast te stellen op de navolgende wijze:
met betrekking tot de onroerende zaak:
primair, subsidiair en meer subsidiair: verdeling van de overwaarde op de wijze als omschreven in respectievelijk punt 23 24 en 25 van deze conclusie;
in alle gevallen met de bepaling dat de man gerechtigd doch niet verplicht is om tegen uitbetaling van het aan de vrouw toekomende bedrag de onroerende zaak toegescheiden te krijgen;
met betrekking tot de inboedel:
primair: dat de inboedel aan de man wordt toegescheiden tegen uitbetaling van de helft van het door de vrouw genoemde bedrag van ƒ 15.675,--;
subsidiair: dat de inboedel eerst nader moet worden getaxeerd alvorens definitieve standpunten met betrekking tot de verdeling kunnen worden ingenomen;
met betrekking tot de auto's en de caravan:
dat de waarde van deze bestanddelen dient te worden getaxeerd, waarna verdeling op basis van gerechtigheid bij helfte kan plaatsvinden, waarbij bij toescheiding aan een der partijen rekening gehouden moet worden met een eventuele overbedeling;
in conventie en in reconventie: met bepaling dat bij de uiteindelijke vaststelling van het aan de vrouw toekomende bedrag, de door de man betaalde bedragen/kosten terzake de bewoning door de vrouw vanaf het moment van verbreken van de samenwoning tot het moment van de verdeling in mindering zullen worden gebracht, dan wel in geval aan de vrouw geen uitkering wegens overbedeling zal toekomen, met veroordeling van de vrouw tot terugbetaling aan de man van dit nader vast te stellen bedrag.
Bij conclusie van repliek in reconventie heeft de man zijn vordering met betrekking tot de verdeling van de onroerende zaak gewijzigd zoals in punten 34, 35 en 36 van deze conclusie omschreven.
De vrouw heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 18 december 1996 een comparitie van partijen gelast, zo ook bij tussenvonnis van 18 juni 1997, en bij tussenvonnis van 10 september 1997 een deskundigenonderzoek gelast en twee deskundigen benoemd ter taxatie van de onroerende zaak. Na twee deskundigenberichten heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 21 januari 1998 andermaal een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 3 juni 1998 in conventie en in reconventie:
I. de verdeling als volgt vastgesteld:
a) de woning te [woonplaats], [a-straat 1], met inbegrip van de elektrische deurbel, aldaar aanwezige vloerbedekking, gordijnen en vitrages, en de op de woning rustende hypothecaire schuld(en) toebedeeld aan de vrouw;
b) de auto Opel Corsa 12s toebedeeld aan de vrouw;
c) de auto Volvo 740 GLE toebedeeld aan de man;
d) de caravan, merk Tabbert, toebedeeld aan de man;
II. bepaald dat de toedeling van de onder a tot en met d genoemde zaken geschiedt in de huidige toestand en onder verrekening van de door deze toedeling ontstane over- en onderwaarden overeenkomstig de waardering, vervat in het taxatierapport van J.C. Houwert d.d. 22 oktober 1997 (met betrekking tot a) en van G.F. Hagels d.d. 23 oktober 1997 (met betrekking tot b tot en met d), en voorts overeenkomstig rechtsoverweging 4 (met betrekking tot a) en rechtsoverweging 3.d. (met betrekking tot d);
III. bepaald dat de navolgende zaken binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de man zonder verrekening ter beschikking worden gesteld, indien deze niet reeds in het feitelijk bezit zijn van de man:
elektrische boenmachine, PC, beeldscherm, laser-printer, stereotoren, houten miniatuurkanon, twee luidsprekers (Bose), lp's, eikenhouten boekenkast, encyclopedie WP, technische studieboeken, leesboeken, ijzeren oprijbanen met bokken, elektrische soldeerbout, ijzeren gereedschapskist met gereedschap, radio en versterker, mengpaneel en boxen, herenfiets, stalen bureau, fototoestel Minolta, diverse dozen zendapparatuur, en voorts de zaken die eigendom zijn van derden: printer, Starprinter en gatenstansmachine.
IV. bepaald dat de navolgende zaken binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw zonder verrekening ter beschikking worden gesteld, indien deze niet reeds in het feitelijk bezit zijn van de vrouw:
damesfiets en Comptoise klok.
V. bepaald dat de overige zaken worden verdeeld doordat de partijen om beurten aangeven welke zaak hij of zij toegedeeld wil krijgen, waarbij het lot bepaalt wie kan beginnen, onder de verplichting tot verrekening van de door deze toedeling ontstane over- en onderwaarden per mei 1996 overeenkomstig de waardering, vervat in het taxatierapport van G.F. Hagels d.d. 23 oktober 1997, aangevuld met hetgeen de partijen nader zijn overeengekomen (proces-verbaal van comparitie, ten aanzien van punt 12 van de conclusie na deskundigenbericht van de man);
VI. het meer of anders gevorderde ontzegd, en
VII. de proceskosten in die zin gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Tegen de vonnissen van 10 september 1997 en 3 juni 1998 heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Bij memorie van grieven heeft de man gevorderd bij arrest, voorzover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
* de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] aan de man toe te delen, met bepaling van een redelijke termijn waarbinnen de vrouw de woning moet hebben verlaten;
* te bepalen dat de schulden waarvoor de woning is meeverbonden door de man zullen worden overgenomen, onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
* te bepalen dat de vrouw binnen tien dagen na het te dezen te wijzen arrest de in eigendom aan de man toekomende roerende zaken, genoemd in deze memorie, in ongeschonden staat aan hem zal afgeven, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 250,-- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
* te bepalen dat de Volvo 740 GLE moet worden verkocht en dat de opbrengst na aftrek van de kosten van de verkoop bij helfte zal worden verdeeld;
* de caravan aan de man toe te delen onder de verplichting de helft van de waarde daarvan aan de vrouw te vergoeden, een en ander na verrekening van het voor de caravan betaalde stallingsgeld en de verzekeringspremie;
* te bepalen dat de roerende zaken die partijen gemeen in eigendom hebben tussen hen worden verdeeld, onder verrekening van de getaxeerde waarde, op zodanige wijze dat het lot zal beslissen welke partij de eerste keus zal hebben, waarna partijen om en om een keuze mogen maken;
* te bepalen dat de roerende zaken die partijen gemeen in eigendom hebben en die zij niet toebedeeld wensen te krijgen ter openbare verkoping zullen worden aangeboden, uiterlijk binnen een maand nadat het in deze te wijzen arrest is gewezen, waarbij de opbrengst onder aftrek van kosten bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
* te bepalen dat de verdeling van de roerende zaken die partijen gemeen in eigendom hebben zal plaatsvinden in de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats];
* te bepalen dat het premiedepot aan de man toekomt;
* de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man, binnen 30 dagen na het in dezen te wijzen arrest en tegen behoorlijk bewijs van kwijting van:
- een bedrag van ƒ 4.105,76 wegens verrekening van de saldi van de en/of rekening;
- een bedrag van ƒ 47.320.89 wegens vergoeding van de door appellant voor de woning betaalde kosten, te vermeerderen met een bedrag van ƒ 1.139,32 en ƒ 125,40 per maand vanaf 1 januari 1999 tot aan de datum van verdeling;
- een bedrag van ƒ 25.840,-- per jaar wegens vergoeding voor het alleen gebruik door de vrouw van de woning, vanaf 1 mei 1996, met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 1 mei 1996;
- een bedrag van ƒ 12.500,-- wegens vergoeding van de door de man aan de woning verrichte werkzaamheden (helft van ƒ 25.000,--);
- een bedrag van ƒ 312.274,-- wegens vergoeding van het door de man met meer dan de helft bijgedragene aan de woning, dan wel subsidiair een bedrag van ƒ 279.636,27, dan wel meer subsidiair een bedrag van ƒ 252.636,37, dan wel een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
- een vergoeding ter hoogte van de waardedaling van de roerende zaken die aan de man zullen toekomen, te berekenen vanaf 1 mei 1996 tot aan de datum waarop de man wederom de beschikking over deze zaken krijgt;
* de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in eerst aanleg en in hoger beroep.
subsidiair:
* indien het hof de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] aan de vrouw zou toedelen, te bepalen dat zij de schulden waarvoor het huis is meeverbonden zal overnemen en zal aantonen dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schulden is ontslagen;
* de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man binnen 30 dagen na het te dezen te wijzen arrest en tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van ƒ 38.949,-- wegens verrekening van de overwaarde van de woning;
* de vrouw te veroordelen om binnen 30 dagen na het te dezen te wijzen arrest de deurbel van de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] aan de man af te geven;
* voor het overige met bepaling en veroordeling van de vrouw als hiervoor bij primair gesteld.
De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij haar eis aangevuld met de veroordeling van de man om aan haar uit de overwaarde extra ƒ 120.000,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 1996, indien en voor zover deze vordering niet als onderdeel in de verdeling kan worden betrokken maar overigens wel als aparte vordering toewijsbaar is.
Bij tussenarrest van 25 april 2000 heeft het hof in het principaal en incidenteel beroep een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 19 juni 2001 een makelaar en taxateur tot deskundige benoemd. Na deskundigenbericht heeft het hof bij tussenarrest van 16 april 2002 in het principaal en incidenteel beroep de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating van beide partijen en bij tussenarrest van 27 augustus 2002 in het principaal en incidenteel hoger beroep andermaal een makelaar en taxateur tot deskundige benoemd en een aantal vragen geformuleerd.
Na binnenkomst van het taxatierapport heeft het hof bij eindarrest van 8 juli 2003 in het principaal en het incidenteel hoger beroep, rechtdoende in hoger beroep:
- het vonnis van 21 januari 1998 tussen partijen in conventie en reconventie gewezen door de rechtbank te Almelo vernietigd voor zover daarbij de rechtbank als peildatum voor de bepaling van de waarde van de gemeenschap heeft genomen 1 mei 1996 en heeft overwogen dat geen rekening zal worden gehouden met de door de man betaalde lasten voor de woning vanaf het moment dat deze alleen door de vrouw en het kind van partijen werd bewoond en dat de man in dit kader akkoord is gegaan met stilzwijgende verrekening van de aan beide zijden bestaande verplichtingen, waaronder de door de man verschuldigde alimentatie voor het kind, en het vonnis van 3 juni 1998 tussen partijen in conventie en in reconventie gewezen door de rechtbank te Almelo vernietigd voor zover dit betreft de beslissingen onder 1 sub a, II, III, IV en V en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- de woning te [woonplaats], [a-straat 1] met inbegrip van de elektrische deurbel, aldaar aanwezige vloerbedekking, gordijnen en vitrages toebedeeld aan de man voor een waarde van € 507.000,-- met de daarop rustende schulden van in totaal (ƒ 239.922,--) € 108.871,85 met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schulden;
- de man veroordeeld aan de vrouw ter zake van deze toedeling en de verrekening van de waarde van de polis van levensverzekering en het saldo premie-spaardepot een bedrag van € 27.922,16 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande een maand na de datum van dit arrest;
- de man veroordeeld binnen een maand na de datum van dit arrest mee te werken aan de op te maken notariële akte waarbij de genoemde onroerende zaak aan hem wordt geleverd op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat de man aan het verlijden van die akte weigert mee te werken;
- de vrouw veroordeeld aan de man te betalen terzake de gebruiksvergoeding van de woning een bedrag van € 39.658,--, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 1 april 1999 over de tot 1 april 1999 verschuldigde gebruiksvergoeding en over de nadien verschuldigde gebruiksvergoeding telkens met ingang van het moment van de opeisbaarheid daarvan, terzake de eigenaarslasten tot 1 december 2001 een bedrag van € 1.683,30 en terzake de verdeling van de inboedel een bedrag van € 607,38;
- de man veroordeeld aan de vrouw te betalen de achterstallige kinderalimentatie van € 5.199,94, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 28 januari 2003 en terzake de verdeling van de waarde van de auto's en de caravan een bedrag van € 1.531,50, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande een maand na de datum van dit arrest;
- partijen veroordeeld met elkaar over te gaan tot verdeling bij helfte van de door ieder van betaalde eigenaarslasten van de aan de man toebedeelde woning over de periode ingaande 1 december 2001 tot de datum van de notariële akte zoals hiervoor beschreven, een en ander zoals hiervoor onder 2.5 is overwogen;
- bepaald dat de gemeenschappelijke inboedel tussen partijen is verdeeld;
- bepaald dat de kosten van de deskundige Ten Hag van € 1.042,19 en van de deskundige Meerman van € 1.111,58 wegens loon en schadeloosstelling ten laste van beide partijen komen, ieder de helft, en bepaald dat partijen - gelet op de in rekening gebrachte voorschotten - terzake niets meer verschuldigd zijn;
- dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het vonnis van 10 september 1997 bekrachtigd;
- de vonnissen van 21 januari 1998 en van 3 juni 1998 voor het overige bekrachtigd;
- de proceskosten in hoger beroep aldus gecompenseerd dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
De arresten van het hof van 25 april 2000, 19 juni 2001, 16 april 2002, 27 augustus 2002 en 8 juli 2004 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de vijf laatstvermelde arresten van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen vrouw is verstek verleend.
De man heeft de zaak doen toelichten zoor zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 21 oktober 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 17 december 2004.