ECLI:NL:HR:2004:AR4142

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00609/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim tot beslissing op schriftelijk aanhoudingsverzoek wegens ziekte leidt tot nietigheid van het onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Irak in 1969, had een verzoek tot aanhouding van de behandeling van zijn zaak ingediend wegens ziekte. Dit verzoek was echter niet in de processtukken opgenomen, wat leidde tot een verzuim van het hof om op het verzoek te beslissen. De verdachte was niet verschenen op de terechtzitting, en zijn raadsman had het verzoek tot aanhouding gedaan, maar dit verzoek was niet voldoende onderbouwd met medische stukken. De advocaat-generaal had zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, dat het verzoek tot aanhouding afwees.

De Hoge Raad oordeelde dat het verzuim om te beslissen op het aanhoudingsverzoek, dat kennelijk het gevolg was van een administratieve fout, leidde tot nietigheid van het onderzoek en het arrest. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling. De zaak betrof een veroordeling van de verdachte voor poging tot opzettelijk brandstichten, waarbij de verdachte eerder was vrijgesproken van een primair tenlastegelegde feit. De Hoge Raad concludeerde dat het niet in behandeling nemen van het aanhoudingsverzoek een ernstige schending van de procesorde was, waardoor de rechtsgang niet op de juiste wijze was verlopen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de behandeling van verzoeken in het strafproces en de noodzaak voor de rechterlijke macht om administratieve fouten te vermijden die de rechten van de verdachte kunnen schaden. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke reminder voor de rechtspraktijk over de noodzaak van een zorgvuldige en transparante procesvoering.

Uitspraak

7 december 2004
Strafkamer
nr. 00609/04
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 september 2003, nummer 22/004532-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 10 juli 2002 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair "poging tot opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is" en "poging tot opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat een door de verdachte bij brief van 25 augustus 2003 gedaan verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak wegens ziekte ten onrechte, althans op ontoereikende gronden is afgewezen.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 augustus 2003 houdt onder meer in:
"De verdachte (...) is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.B. Bax, advocaat te Maastricht.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsman deelt mee door verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De raadsman doet een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak, nu verdachte per brief aan de raadsman heeft laten weten niet ter terechtzitting aanwezig te kunnen zijn omdat hij ziek is.
(...)
De advocaat-generaal refereert zich wat betreft het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak aan het oordeel van het hof.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na de onderbreking en beraadslaging wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak afwijst, aangezien het verzoek van de raadsman van de verdachte niet nader is gespecificeerd of met stukken (bijvoorbeeld een medische verklaring ter zake van de ziekte van verdachte) is gestaafd."
3.2.2. Als bijlage bij de cassatieschriftuur heeft de raadsman van de verdachte aan de Hoge Raad een kopie van een brief van de verdachte gevoegd. Deze brief, gericht aan de griffier van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, is gedateerd 25 augustus 2003 en vermeldt de naam van de verdachte en het rolnummer van de zaak. Op de brief is een stempel geplaatst inhoudende dat de brief op 25 augustus 2003 is ingekomen bij de centrale balie van het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage. De brief heeft de volgende inhoud:
"Door het ziekte en dakloosheid kan ik niet op vrijdag 29 augustus 2003 te 14.00 uur bij de rechter verschijnen.
ik ben ziek van schildklieroveractie.
Ik heb spierenpijn, slaaploosheid, hoog hartpols, eetlustheid.
Ik ben dakloos geweest vanaf mijn bevrijding uit de "De Schie" HvB."
Aan deze brief is als bijlage gehecht een brief van het Erasmus Medisch Centrum betreffende de opname van de verdachte op 24 februari 2003.
3.3. Deze brief van de verdachte behelst een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep teneinde hem in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. Genoemde brief bevindt zich niet bij de stukken van het geding welke aan de Hoge Raad zijn toegezonden, terwijl de stukken van het geding ook niets inhouden waaruit kan volgen dat de genoemde brief, hoewel klaarblijkelijk tijdig bezorgd bij de Centrale Balie van de Griffie, bij het onderzoek ter terechtzitting reeds ter kennis was van het Hof. Kennelijk als gevolg van bedoelde administratieve fout houdt noch het bestreden arrest noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep een beslissing in op het verzoek van de verdachte strekkende tot aanhouding van de zaak. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.
3.4. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 december 2004.