ECLI:NL:HR:2004:AR4394

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/297HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid uit wanprestatie en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 31 mei 2000 verweerders in cassatie, te weten [verweerder 1] en de vennootschap, gedagvaard voor de rechtbank te Almelo. Eiser vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat verweerders aansprakelijk zijn uit hoofde van wanprestatie en/of onrechtmatige daad. Tevens vorderde hij schadevergoeding, op te maken bij staat, met wettelijke rente vanaf 4 april 1996. Verweerders hebben de vorderingen bestreden. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 8 november 2000 partijen in de gelegenheid gesteld te re- en dupliceren en heeft de zaak naar de rol verwezen. Bij eindvonnis van 30 mei 2001 heeft de rechtbank de vorderingen van eiser afgewezen.

Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Verweerders hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld met betrekking tot de proceskostenveroordeling. Het hof heeft bij arrest van 8 juli 2003 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft eiser beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan het arrest gehecht.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer, die strekte tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. De advocaat van eiser heeft gereageerd op deze conclusie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

22 oktober 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/297HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
beiden handelende onder de naam [A] Makelaardij en Assurantiën,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. G.C. Makkink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 31 mei 2000 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder 1] en de vennootschap - met versneld regime gedagvaard voor de rechtbank te Almelo en gevorderd bij vonnis, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [verweerder 1] en de vennootschap aansprakelijk zijn uit hoofde van wanprestatie en/of onrechtmatige daad, en
2. [verweerder 1] en de vennootschap te veroordelen tot vergoeding van de schade als gevolg van dat onrechtmatig handelen c.q. die wanprestatie door [eiser] geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van hen tot vergoeding van de wettelijke rente over die schade, te rekenen vanaf 4 april 1996.
[Verweerder 1] en de vennootschap hebben de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 8 november 2000 partijen alsnog in de gelegenheid gesteld te re- en dupliceren en de zaak daartoe naar de rol verwezen. Bij eindvonnis van 30 mei 2001 heeft de rechtbank het gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [Verweerder 1] en de vennootschap hebben ten aanzien van de proceskosten-veroordeling (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 8 juli 2003 heeft het hof in het principaal en in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] en de vennootschap hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 18 juni 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] en de vennootschap begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 22 oktober 2004.