ECLI:NL:HR:2004:AR4886

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01066/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van valse facturen in administratie en strafbaarheid volgens artikel 225 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk indienen van een onjuiste belastingaangifte en voor valsheid in geschrift. De Hoge Raad oordeelde dat het gebruik maken van valse facturen in de administratie van ondernemingen, waarbij de verdachte als zaakvoerder zelfstandig bevoegd was, niet strafbaar is onder artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafbaarstelling van het tweede onder 2 bewezenverklaarde feit en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging ter zake van dat feit. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de strafoplegging.

De Hoge Raad benadrukte dat voor strafbaarheid onder artikel 225 Sr vereist is dat het valse of vervalste geschrift als middel tot misleiding tegenover derden wordt gebruikt. Aangezien de verdachte de valse facturen enkel in de administratie had opgenomen en niet aan derden had gepresenteerd, was er geen sprake van strafbare feiten zoals ten laste gelegd. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd tot partiële nietigverklaring van de inleidende dagvaarding, wat de Hoge Raad in zijn uitspraak bevestigde. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de overige onderdelen van de uitspraak.

Uitspraak

21 december 2004
Strafkamer
nr. 01066/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 november 2003, nummer 23/001350-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 22 november 2001 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven", en 2. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en "opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot partiële nietigverklaring van de inleidende dagvaarding wat betreft het onder 2 tenlastegelegde, tot aanpassing van de bewezenverklaring en de kwalificatiebeslissing en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof het tweede onder 2 bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft aangemerkt als een strafbaar feit.
3.2. Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 2 als tweede feit bewezenverklaard dat de verdachte:
"in de periode van 11 januari 1996 tot en met 27 april 1998 te Veenendaal en/of Schiedam en/of Hoenderloo en/of elders in Nederland, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse facturen zodanig opgemaakt dat deze afkomstig leken te zijn van [A] B.V. en gericht aan [B] en een of meer valse facturen zodanig opgemaakt dat deze afkomstig leken te zijn van [C] B.V. h/o [E] handelsonderneming en gericht aan [A] B.V. en een of meer valse facturen zodanig opgemaakt dat deze afkomstig leken te zijn van Handelsonderneming [D] vof en gericht aan [A] B.V., telkens zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid hierin dat transacties waren vermeld die niet overeenkwamen met werkelijke transacties en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die geschriften heeft opgenomen in de administratie van [A] B.V. en Belgische ontwikkelings- en exploitatiemaatschappij [F] (B.V.B.A.)."
3.4. Deze bewezenverklaarde tenlastelegging is toegesneden op art. 225, tweede lid, Sr, zodat de daarin voorkomende term "gebruik maken" geacht moet worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan die uitdrukking in art. 225, tweede lid, Sr.
3.5. Vooropgesteld moet worden dat van gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst - een en ander in de zin van art. 225 Sr - slechts sprake kan zijn indien het geschrift zelf, als middel tot misleiding, tegenover derden wordt gebruikt.
3.6. In aanmerking genomen dat de verdachte volgens de bewezenverklaring gebruik heeft gemaakt van een aantal valse facturen door deze op te nemen in de administratie van een tweetal ondernemingen, terwijl de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte als zaakvoerder/directeur zelfstandig bevoegd was die ondernemingen te vertegenwoordigen, getuigt - gelet op wat hiervoor onder 3.5 is vooropgesteld - het oordeel van het Hof dat het tweede onder 2 bewezenverklaarde feit strafbaar is gesteld in art. 225, tweede lid, Sr van een onjuiste rechtsopvatting. Voorzover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3.7. In aanmerking genomen dat het tweede onder 2 bewezenverklaarde feit noch in art. 225, tweede lid, Sr noch elders strafbaar is gesteld, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de verdachte ter zake van dat feit behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat het middel voor het overige geen bespreking meer behoeft.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafbaarverklaring van het tweede onder 2 bewezenverklaarde feit en de strafbaarverklaring van de verdachte ter zake van dat feit alsmede wat betreft de strafoplegging;
Ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging ter zake van het tweede onder 2 bewezenverklaarde feit;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien van de strafoplegging opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 december 2004.