ECLI:NL:HR:2004:AR5909

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/174HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • E.J. Numann
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid van notaris bij vrijwaringsclausule in bodemverontreiniging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin [eiseres] de notaris [verweerder] aansprakelijk stelde voor schade die voortvloeide uit een vrijwaringsclausule in een koopovereenkomst. De zaak begon toen [eiseres] in 1993 [verweerder] dagvaardde voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch, waarbij zij vorderingen indiende die verband hielden met kosten van adviseurs en schadevergoeding in verband met bodemverontreiniging. De rechtbank oordeelde in 1998 dat [verweerder] [eiseres] diende te vergoeden, maar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch vernietigde dit oordeel in 2003 en wees de vorderingen van [eiseres] af. Hierop volgde cassatie bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van [eiseres] niet kon slagen, omdat de vrijwaringsclausule in de koopovereenkomst duidelijk was en [eiseres] zich bewust was van de implicaties ervan. De Hoge Raad bevestigde dat de notaris niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de clausule niet onduidelijk was en [eiseres] niet had aangetoond dat [verweerder] zijn zorgplicht had geschonden. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, die op dat moment waren begroot op € 4.895,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheid van partijen om de inhoud van overeenkomsten goed te begrijpen en de rol van de notaris in het proces van contractvorming.

Uitspraak

19 november 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/174HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 25 februari 1993 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Na vermeerdering van eis heeft [eiseres] gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van:
- kosten van adviseurs, daaronder begrepen advocaten, accountants, belastingadviseurs, milieu-adviseurs, tot een bedrag van ƒ 410.942,18, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de vroegst mogelijke datum, althans vanaf de dag van eerste aanzegging, 1 februari 1993,
- al die bedragen die [eiseres] verschuldigd zal blijken te zijn aan [betrokkene 1] op grond van een procedure bij de rechtbank Arnhem, bekend onder rolnummer 88/2875, thans bekend tot de volgende bedragen:
* een bedrag van ƒ 200.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 25 juli 1998 tot 1 maart 1993, ƒ 116.628,95;
* ƒ 2.628,945 aan verschotten op grond van bedoeld vonnis van de rechtbank te Arnhem van 18 februari 1993;
* een bedrag van ƒ 17.600,-- eveneens op basis van vorenbedoeld vonnis;
* aan [eiseres] te vergoeden haar overige schade op te maken bij staat;
* een bedrag van ƒ 26.265,74 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening ter zake van preprocessuele kosten.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
Na een tussenvonnis van 21 april 1995 heeft de rechtbank bij eindvonnis van 23 april 1998 [verweerder] veroordeeld om aan [eiseres] te betalen ƒ 117.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1994 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde ontzegd.
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [eiseres] heeft haar eis in hoger beroep een aantal maal gewijzigd. Tegen het eindvonnis van 23 april 1999 heeft [verweerder] (deels voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 27 februari 2003 heeft het hof in het incidenteel appel het vonnis waarvan beroep vernietigd en de vorderingen van [eiseres] alsnog afgewezen. In het principaal appel heeft het hof de grieven afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiseres] mede door mr. F.E. Vermeulen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In februari 1988 heeft [eiseres] een voormalige steenfabriek met enige landerijen verkocht aan [betrokkene 1].
(ii) Nadat over de verkoop overeenstemming was bereikt, heeft [betrokkene 1] de bij [verweerder], destijds notaris te [plaats], als notarieel medewerker in dienst zijnde [betrokkene 2] verzocht een 'voorlopig koopcontract' op te stellen.
(iii)Die overeenkomst en de op 6 juni 1988 ten overstaan van [verweerder] gepasseerde transportakte bevatten een bepaling inzake bodemverontreiniging. In de transportakte luidde deze:
"De verkoopster vrijwaart de koper gedurende een termijn van vijf jaren na heden voor iedere aanspraak ter zake van eventuele bodemverontreiniging van het verkochte onroerend goed en verbindt zich jegens de koper alle daaruit voortvloeiende schade voor haar rekening te nemen, mits aantoonbaar is gemaakt dat deze verontreiniging is ontstaan door bedrijfsactiviteiten van de verkoopster en haar rechtsvoorganger (...)."
(iv) [Betrokkene 1] heeft [eiseres] aangesproken ter zake van de kosten van bodemsanering. Eeiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de genoemde bepaling enkel zag op de situatie waarin derden [betrokkene 1] zouden aanspreken en dwingen tot het maken van kosten, en niet ook op door [betrokkene 1] zelf gemaakte saneringskosten.
(v) Daarop is een tussen [betrokkene 1] en [eiseres] voor de rechtbank te Arnhem gevoerde procedure gevolgd, waarin, na bewijslevering, de door [betrokkene 1] voorgestane uitleg van het beding juist is bevonden. In hoger beroep heeft het gerechtshof te Arnhem, bij arrest van 5 november 1996, dat vonnis bekrachtigd.
3.2 Aan haar vordering in het onderhavige geding, dat [eiseres] heeft aangespannen na de einduitspraak van de Arnhemse rechtbank, heeft [eiseres] ten grondslag gelegd - voor zover in cassatie nog van belang - dat [verweerder], onderscheidenlijk diens medewerker [betrokkene 2], jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de in 3.1 onder (iii) bedoelde 'vrijwaringsclausules' onjuist zijn geredigeerd, daar deze niet strookten met de bedoeling van [eiseres], en [verweerder] en/of [betrokkene 2] zich daarvan hadden dienen te vergewissen en haar hadden dienen te attenderen op de risico's die voor [eiseres] aan de clausules waren verbonden.
3.3 De rechtbank heeft de vordering van [eiseres], voor zover die in cassatie nog aan de orde is, (gedeeltelijk) toegewezen. Zij overwoog dat de Arnhemse procedure het rechtstreeks gevolg is geweest van het tekortschieten van [verweerder] in zijn taak als notaris, te weten: het duidelijk en ondubbelzinnig verwoorden van hetgeen de partijen zijn overeengekomen. Het hof heeft anders geoordeeld en de vordering van [eiseres] alsnog afgewezen. Het heeft daartoe overwogen dat aan de beslissing in de Arnhemse procedure, gevoerd tussen [eiseres] en [betrokkene 1], in de onderhavige zaak geen gezag van gewijsde toekomt, maar dat daaraan, juist omdat [eiseres] [verweerder] heeft aangesproken vanwege de voor [eiseres] ongunstige afloop van dat geding, wel betekenis toekomt (rov. 4.4), en dat ook afgezien daarvan het hof zich verenigt met het oordeel van de rechtbank en het hof te Arnhem ten aanzien van de bewijslevering. Op grond daarvan kan, aldus het hof, als bewezen worden beschouwd dat tussen [betrokkene 1] en [eiseres] overeenstemming erover bestond dat [eiseres] [betrokkene 1] zou "vrijwaren" voor de financiële gevolgen van verontreiniging, ook indien het ging om door [betrokkene 1] zelf gemaakte kosten van sanering (rov. 4.6) en dat over de inhoud van het overeengekomene geredelijk geen misverstand kon bestaan (rov. 4.12). Het hof achtte de door [verweerder] tegen het weergegeven oordeel van rechtbank gerichte grieven gegrond, waartoe het overwoog dat [eiseres], die blijkens de Arnhemse bewijslevering wist dat tussen partijen was afgesproken dat zij [betrokkene 1] ook zou 'vrijwaren' voor diens eventuele eigen kosten (voor zover voortvloeiend uit verontreiniging door [eiseres]) en dus tegen beter weten de gehanteerde formulering heeft aangegrepen om onder aansprakelijkheid uit te komen, niet aan [verweerder] kan verwijten dat deze door een - mogelijk inderdaad minder precieze - formulering die mogelijkheid heeft geschapen (rov. 4.10). De aansprakelijkheid van [eiseres] jegens [betrokkene 1] sproot dus niet voort, aldus het hof, uit de gebrekkige redactie, doch uit de daadwerkelijk tussen partijen gemaakte afspraken (rov. 4.11). Omtrent de tweede grondslag van de vordering van [eiseres], dat [verweerder] haar niet heeft gewaarschuwd voor de omvang van de gevolgen van de clausule, heeft het hof geoordeeld dat op [verweerder] geen bijzondere waarschuwingsplicht rustte, nu de clausule betrekking had op aansprakelijkheid voor de kosten van door [eiseres] zelf veroorzaakte verontreiniging, hetgeen [eiseres] ook zonder waarschuwing duidelijk moest zijn (rov. 4.19).
3.4 Bij de beoordeling van de verschillende klachten van de drie tegen het bestreden arrest in stelling gebrachte middelen moet worden vooropgesteld dat 's hofs beslissing, gelet op onder meer rov. 4.10 en 4.11, aldus is te begrijpen dat het, aan de hand van hetgeen hem ter kennis is gebracht omtrent de Arnhemse procedure, in het bijzonder de aldaar afgelegde getuigenverklaringen, tot het eigen oordeel is gekomen dat [eiseres] en [betrokkene 1] daadwerkelijk zijn overeengekomen dat tussen hen het beding zou gelden zoals het in het geding tussen die partijen is vastgesteld en dat bij [eiseres] derhalve geen misverstand kon bestaan over die strekking van het beding.
3.5.1 Het eerste middel behelst onder a. de klacht dat het hof zijn overweging in rov. 4.4 en 4.6 dat aan de beslissingen in de Arnhemse zaak ook in de onderhavige procedure betekenis toekomt, nader had dienen te expliciteren en door dat na te laten onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven.
3.5.2 Deze klacht stuit af op hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen. Het hof heeft op het aan de stukken van de Arnhemse procedure, in het bijzonder de daarin afgelegde getuigenverklaringen, te ontlenen bewijs zijn daar vermelde oordeel gebaseerd. Tot nadere explicitering van zijn gedachtegang met betrekking tot dit punt van bewijswaardering was het hof niet gehouden. De overige klachten van middel I kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6.1 Op het in 3.4 overwogene stuiten ook de klachten van onderdeel a.1 en a.2 van middel II af, nu 's hofs oordeel niet stoelt op het oordeel van de Arnhemse rechters omtrent de bewijslevering, doch op zijn eigen beoordeling daarvan.
3.6.2 Ook de rechts- en motiveringsklachten van onderdeel a.3 van dat middel - dat wel ervan uitgaat dat 's hofs vaststelling dat [eiseres] daadwerkelijk met de vastgestelde strekking van de vrijwaringsclausule heeft ingestemd, op een eigen oordeel van het hof berust - die inhouden dat de Arnhemse getuigenverklaringen niet gelden als in het onderhavige geding afgelegd en dat daaruit onmogelijk als vaststaand feit kan worden afgeleid dat [eiseres] daadwerkelijk heeft ingestemd met die strekking, missen doel. Het hof heeft de inhoud van de in de Arnhemse procedure afgelegde getuigenverklaringen, gelet op art. 152 Rv., voor het bewijs mogen gebruiken en daaraan de bewijskracht mogen toekennen die het voor juist hield. Het oordeel berust voor het overige op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van het bewijsmateriaal en is niet onbegrijpelijk. De andere klachten van middel II kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.7 De klacht van onderdeel a van middel III luidt dat het hof, door zijn beslissingen op de uit de Arnhemse procedure afkomstige bewijslevering te baseren, heeft miskend dat de zorgplicht van [verweerder] als notaris meebracht dat hij (of zijn medewerker) zich vergewiste van de daadwerkelijke instemming van [eiseres]. Deze klacht mist doel, nu, gegeven de vaststelling dat [eiseres] daadwerkelijk met het beding van de strekking zoals die in rechte is komen vast te staan, heeft ingestemd, een eventuele tekortkoming van [verweerder] als in het onderdeel bedoeld, [eiseres] geen nadeel kan hebben berokkend. De overige klachten van dit middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 4.895,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 19 november 2004.