3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Corubouw heeft op 15 januari 1993 een in de dorpskern van Zuid-Scharwoude gelegen perceel gekocht van [A], die daarop een benzine- en LPG tankstation alsmede een garagebedrijf exploiteerde. De desbetreffende koopovereenkomst is neergelegd in een door wijlen notaris [betrokkene 1] (verder: de notaris) opgestelde akte. Corubouw kocht het perceel teneinde daarop vier woningen te bouwen.
(ii) Aan de koop zijn in 1991 en in 1992 onderhandelingen voorafgegaan. Corubouw heeft zich bij die onderhandelingen laten bijstaan door de accountant/bedrijfsadviseur [betrokkene 3] (verder: [betrokkene 3]), die aanvankelijk ook als adviseur van [A] optrad. Later, in ieder geval in en na december 1992, werd [A] bijgestaan door [betrokkene 4], advocaat te [plaats B].
(iii) In de tweede helft van 1992 heeft Adviesbureau Geomechanica B.V. (verder: Geomechanica) op het perceel bodemonderzoeken uitgevoerd. Met betrekking tot de daarbij geconstateerde bodemverontreiniging en de omvang daarvan heeft zij op 1 september en 20 oktober 1992 rapporten uitgebracht. Bij brief van 3 november 1992 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland [A] medegedeeld zich te kunnen verenigen met de conclusies en aanbevelingen in de rapportage van Geomechanica.
(iv) Artikel 11 lid 4 van de koopovereenkomst tussen [A] en Corubouw, als neergelegd in de door de notaris opgestelde akte, bepaalt:
"De verontreiniging van het verkochte, welke thans is geconstateerd in de rapportage van Adviesbureau Geomechanica, moet voor rekening van de verkoper op eerste verzoek van de koper worden gesaneerd conform de conclusies en aanbevelingen die in de laatstgenoemde rapportage zijn opgenomen en dient de verkoper voorts nog de bepalingen na te leven die de Provincie Noord-Holland bij haar schrijven van 3 november 1992 heeft gesteld."
(v) Het perceel is vervolgens ontruimd, waarna sanering heeft plaatsgevonden onder leiding van Milieutechniek [B] B.V. (verder: [B]), die daarbij de rapportage van Geomechanica en enige opmerkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in de brief van 3 november 1992 tot uitgangspunt heeft genomen. [B] heeft terzake in april 1993 een evaluatierapport uitgebracht. Bij brief van 11 mei 1993 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland aan [B] meegedeeld op grond van de hun bekende gegevens uit het saneringsplan en het evaluatierapport te concluderen dat er geen sprake meer is van ernstig gevaar voor de volksgezondheid of het milieu.
(vi) Nadien heeft Corubouw met [betrokkene 2] en [betrokkene 5] (verder gezamenlijk: [betrokkene 2]) een koop/aannemingovereenkomst gesloten die inhield dat Corubouw op een aan [betrokkene 2] over te dragen gedeelte van het perceel een woning zou bouwen. Bij akte van 18 juni 1993, opgesteld door en verleden ten overstaan van de notaris, is het door Corubouw aan [betrokkene 2] verkochte deel van het perceel door [A] overgedragen aan Corubouw en heeft Corubouw dat deel vervolgens overgedragen aan [betrokkene 2]. In artikel 7 lid 4 van die akte is tussen "verkrijgers" ([betrokkene 2]) en "de ondernemer" (Corubouw) het navolgende geregeld:
"Indien de tot de onroerende zaak behorende grond verontreinigingen mocht blijken te bevatten, die de gezondheid van mens, dier en/of planten kunnen schaden, hebben de verkrijgers het recht de ontbinding van de koop/aannemingsovereenkomst in te roepen of te vorderen, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich wegens de geringe ernst van de verontreiniging daartegen verzet en/of de ondernemer zich verplicht op haar kosten passende maatregelen te nemen tot opheffing van de verontreiniging casu quo de schadelijke gevolgen daarvan, zulks onverminderd het recht van de verkrijgers tot schadevergoeding, indien daartoe gronden zijn."
Corubouw heeft vervolgens op het aan [betrokkene 2] overgedragen deel van het perceel een woning gebouwd, die in maart 1994 aan [betrokkene 2] is opgeleverd.
(vii) In de loop van 1994 is, bij nieuw uitgevoerd bodemonderzoek, gebleken dat het perceel van [betrokkene 2] op diverse plaatsen verontreinigingen bevatte. Inmiddels waren de referentienormen voor bodemverontreiniging gewijzigd; ten tijde van het onderzoek van Geomechanica golden de zogenaamde ABC-waarden. [Betrokkene 2] heeft Corubouw in een procedure betrokken voor de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland. Nadat de Raad Corubouw onder meer veroordeeld had tot het meedragen in de kosten van de nader noodzakelijk blijkende sanering, hebben Corubouw en [betrokkene 2] hun geschil (dat niet slechts betrekking had op vorenbedoelde sanering) uiteindelijk geschikt op basis van een betaling van ƒ 41.000,-- door Corubouw aan [betrokkene 2].
(viii) Corubouw heeft in verband met de in de loop van 1994 gebleken verontreinigingen (onder meer) [A] in rechte betrokken voor de rechtbank te Alkmaar. Deze heeft bij vonnis van 2 april 1998 de vorderingen van Corubouw tegen [A] afgewezen, na te hebben overwogen dat [A] ingevolge de (hiervoor bij (iv) geciteerde) bepaling van artikel 11 lid 4 van de koopovereenkomst tussen [A] en Corubouw niet verplicht was om grond met een schonegrondverklaring te leveren en evenmin om het perceel integraal te reinigen. Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.