ECLI:NL:HR:2004:AR6881

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38407
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • J.C. van Oven
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en naheffingsaanslag bij verkeerd parkeerterrein

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Maastricht, opgelegd aan belanghebbende voor het parkeren op 9 oktober 1998. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 66, waarvan ƒ 1 aan enkelvoudige belasting en ƒ 65 aan kosten. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de directeur Publieke Werken en Sport van de gemeente Maastricht de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan bij het Hof, dat de uitspraak van de directeur heeft bevestigd. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat belanghebbende een parkeerkaart had gekocht voor een ander terrein dan waar hij daadwerkelijk parkeerde. De Hoge Raad oordeelde dat de ambtenaar terecht een naheffingsaanslag had opgelegd, omdat belanghebbende niet had betaald voor de juiste parkeerplaats. De Hoge Raad verwijst naar de Verordening Parkeerbelastingen 1996 van de gemeente Maastricht, waarin is bepaald dat de parkeerbelasting wordt geheven voor het parkeren op de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

De Hoge Raad concludeert dat belanghebbende met het kopen van een parkeerkaart voor het verkeerde terrein niet heeft voldaan aan zijn belastingverplichtingen. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 3 december 2004 door de vice-president en andere raadsheren, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Nr. 38.407
3 december 2004
BK
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 mei 2002, nr. 99/00023, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 9 oktober 1998 te Q een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Maastricht opgelegd ten bedrage van ƒ 66, bestaande uit ƒ 1 aan enkelvoudige belasting en ƒ 65 aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de directeur Publieke Werken en Sport van de gemeente Maastricht gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de bestreden uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van de griffier van de Hoge Raad van 5 juli 2004 is aan de Gemeentesecretaris van de gemeente Maastricht gevraagd de op 9 oktober 1998 geldende tekst van het hierna te noemen Aanwijzingsbesluit toe te sturen. Bij brief van 20 juli 2004 is bedoeld Aanwijzingsbesluit aan de Hoge Raad toegestuurd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft, veronderstellenderwijze uitgaande van de juistheid van de stelling van belanghebbende dat hij aan de a-straat een parkeerkaartje heeft gekocht ter zake van het parkeren op het b-plein, geoordeeld dat belanghebbende met het kopen van een kaartje aan de a-straat niet heeft betaald voor de plaats waarvoor hij parkeerbelasting was verschuldigd, zodat de ambtenaar terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Het middel richt zich tegen dit oordeel.
3.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en letter a, van de Verordening Parkeerbelastingen 1996 van de gemeente Maastricht (hierna: de Verordening) wordt een parkeerbelasting geheven "terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze". Ingevolge artikel 9 geschiedt de "aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van [deze belasting] mag worden geparkeerd (...) in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit". Hierin is voorzien door het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht van 18 juni 1998, nr. PWS98-20770 (hierna: het Aanwijzingsbesluit).
3.3. In het Aanwijzingsbesluit valt onder meer te lezen:
"Burgemeester en wethouders (...) besluiten:
(...)
3.1. TERREINEN MET PARKEERAUTOMAAT
De volgende terreinen, gelegen binnen de gemeente en voor het openbaar verkeer openstaand aan te wijzen als parkeerterrein, waarop tegen betaling van parkeerbelasting in de parkeerapparatuur (parkeerautomaat) in de - voorzover aanwezig - gemarkeerde parkeervakken mag worden geparkeerd van maandag tot en met zaterdag van 08.00 uur tot 18.00 uur en bovendien op donderdag en overige koopavonden van 18.00 uur tot 21.00 uur voor een door hen (de Hoge Raad leest: bepaalde) door de parkeerapparatuur aangegeven tijdsduur.
TERREINTIJDSDUUR
(...)
B
plein en noordzijde
noordelijke rijbaanonbeperkt"
3.4. Mede gelet op het opschrift van deze bepaling ("terreinen met parkeerautomaat") moet in de zinsnede "tegen betaling van parkeerbelasting in de parkeerapparatuur (parkeerautomaat)" de term "de parkeerapparatuur (parkeerautomaat)" aldus worden begrepen dat daarmee wordt gedoeld op de parkeerautomaten behorende bij het desbetreffende terrein, in het onderhavige geval het parkeerterrein B. Aangezien belanghebbende zelf heeft gesteld dat hij voor het voldoen van de belasting ter zake van het parkeren op het b-plein een parkeerkaart heeft gekocht aan de a-straat, en de a-straat blijkens het Aanwijzingsbesluit niet tot het parkeerterrein B behoort, heeft belanghebbende met het kopen van een kaart aan de a-straat niet de belasting voldaan voor het parkeren op het parkeerterrein B. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, J.C. van Oven, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2004.