ECLI:NL:HR:2004:AR6883
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing en autokostenforfait in het kader van het Belastingverdrag Nederland-Duitsland
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X, woonachtig in Duitsland, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 april 2003. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1996, waarbij een belastbaar inkomen van f 191.493 is vastgesteld. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad behandelt de vraag of het autokostenforfait, zoals vastgelegd in artikel 42, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, leidt tot fictieve inkomsten die onder artikel 10 van het Belastingverdrag Nederland-Duitsland vallen. Het Hof heeft geoordeeld dat het genot van het privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto geen fictief inkomen is, maar behoort tot het uit dienstbetrekking genoten inkomen. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt vast dat Nederland het recht heeft om belasting te heffen over deze inkomsten.
De Hoge Raad oordeelt dat de auto volledig ter beschikking is gesteld door de in Nederland gevestigde werkgever B Beheer BV, en verwerpt de stelling van belanghebbende dat de auto ook door de Duitse dochteronderneming E GmbH ter beschikking is gesteld. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van belanghebbende falen en verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, aangezien de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.