ECLI:NL:HR:2004:AR7336
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Heffing van rioolrechten en de toetsing aan het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om de heffing van rioolrechten door de gemeente Rotterdam voor het jaar 1994. De belanghebbende, gebruiker van twee eigendommen, ontving twee aanslagen voor het afvoeren van afvalwater op de gemeentelijke riolering, ter hoogte van ƒ 32.550 en ƒ 59.150. Na bezwaar tegen deze aanslagen, handhaafde de directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen de aanslagen, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraken van de directeur, waarop de belanghebbende cassatie instelde bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de heffing van het rioolafvoerrecht in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De gemeente hief zowel een rioolaansluitrecht als een rioolafvoerrecht, waarbij de belastingplichtigen werden ingedeeld in kleine en grote lozers. De kleine lozers, die minder dan 250 m3 lozen, vielen buiten de heffing, terwijl de grote lozers, die 1,1% van de belastingplichtigen uitmaakten, 23,86% van de totale hoeveelheid afvalwater lozen.
De Hoge Raad oordeelt dat de gekozen tariefstructuur niet op zichzelf in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat het tarief zonder onderscheid geldt voor alle belastingplichtigen. Echter, de Hoge Raad benadrukt dat de totale kosten die aan de grote lozers worden toegerekend niet onevenredig mogen zijn ten opzichte van de kosten die zij daadwerkelijk veroorzaken. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de belanghebbende falen en verklaart het beroep ongegrond, zonder veroordeling in de proceskosten.