ECLI:NL:HR:2004:AR7831

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03006/04 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in het kader van de Overleveringswet

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de opgeëiste persoon in het kader van de Overleveringswet. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Iran in 1953, door de Republiek Frankrijk. De Rechtbank te Amsterdam had op 16 juli 2004 uitspraak gedaan in deze zaak, maar tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29.2 van de Overleveringswet. De Hoge Raad oordeelt dat de Overleveringswet, die op 12 mei 2004 in werking is getreden, van toepassing is. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat er geen mogelijkheid is om tegen de uitspraak van de rechtbank in beroep te gaan.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft tijdens de zitting op 7 december 2004 verklaard af te zien van het nemen van een conclusie. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Europees arrestatiebevel, dat op 25 mei 2004 door de Procureur de la République près le Tribunal de Grande Instance de Créteil was uitgevaardigd, op 7 juni 2004 door de Officier van Justitie te Amsterdam was ontvangen. Dit bevestigt dat de Overleveringswet van toepassing is in deze zaak.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 21 december 2004 het arrest gewezen, waarin de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president en de raadsheren aanwezig waren, evenals de griffier. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Overleveringswet en de beperkingen die deze wet oplegt aan de mogelijkheden voor cassatie in dergelijke zaken.

Uitspraak

21 december 2004
Strafkamer
nr. 03006/04 U
IV/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 16 juli 2004, nummer RK: 04/2120, op een verzoek van de Republiek Frankrijk tot overlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedatum] 1953, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft ter terechtzitting van 7 december 2004 verklaard af te zien van het nemen van een conclusie.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Op 11 mei 2004 is uitgegeven Staatsblad 2004, nr. 195, inhoudende de Wet van 29 april 2004 tot implementatie van het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (Overleveringswet).
2.2. Art. 29 Overleveringswet houdt, voorzover hier van belang, in:
"1. (...)
2. Tegen de uitspraak van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open, anders dan beroep in cassatie in het belang der wet, bedoeld in artikel 456 van het Wetboek van Strafvordering."
Art. 75 van die Wet luidt:
"Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2004. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2003, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst."
3.3. Het Europees arrestatiebevel van de "Procureur de la République près le Tribunal de Grande Instance de Créteil", van 25 mei 2004, waarbij de overlevering van de opgeëiste persoon is verzocht, is op 7 juni 2004 door de Officier van Justitie te Amsterdam ontvangen.
Dit brengt mee dat de Overleveringswet in de onderhavige zaak van toepassing is.
Nu ingevolge art. 29, tweede lid, Overleveringswet tegen een uitspraak van de Rechtbank geen gewoon rechtsmiddel openstaat, moet de opgeëiste persoon reeds op die grond niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2004.