ECLI:NL:HR:2005:AE6418
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over deelnemingsvrijstelling en aftrekbaarheid van kosten in het belastingrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de deelnemingsvrijstelling en de aftrekbaarheid van kosten die verband houden met deelnemingen. De zaak betreft een in Nederland gevestigde houdstermaatschappij, X N.V., die in beroep was gekomen tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Inspecteur had eerder een verlies vastgesteld voor het jaar 1990, maar na bezwaar van belanghebbende had het Hof het verlies verhoogd. De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend en de zaak werd behandeld door de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelde dat de kosten die X N.V. had gemaakt, waaronder kosten voor beursnotering en investor relations, niet in aftrek konden worden gebracht op basis van artikel 13, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof een onjuist juridisch uitgangspunt had gehanteerd door deze kosten niet in aftrek toe te staan. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak om de Europese regelgeving, zoals de Moeder-dochterrichtlijn, in acht te nemen bij de beoordeling van de aftrekbaarheid van kosten die verband houden met deelnemingen in andere lidstaten. De Hoge Raad gelastte ook dat de Staat de kosten van het geding in cassatie aan belanghebbende vergoedt, en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten.