ECLI:NL:HR:2005:AR3663

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01183/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bewezenverklaringen in poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2005 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1957 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag op [slachtoffer] op 22 januari 1993. Het Gerechtshof had op 12 juli 1994 vastgesteld dat de aanvrager met opzet [slachtoffer] met een mes in de buik had gestoken, maar dat de uitvoering van het misdrijf niet was voltooid omdat het slachtoffer niet was overleden. In een later arrest van 29 mei 1998 werd [betrokkene 1] veroordeeld voor hetzelfde feit, wat leidde tot de herzieningsaanvraag van de aanvrager. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaringen van beide arresten niet met elkaar te verenigen zijn, zoals bedoeld in artikel 457, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verklaarde de herzieningsaanvraag gegrond en vernietigde de arresten van het Gerechtshof te Arnhem van 12 juli 1994 en 29 mei 1998, maar alleen voor zover het betreft de zaak met parketnummer 08/008944-96. De zaken werden verwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een gelijktijdige herbeoordeling. De Hoge Raad bepaalde dat de aanvrager, voor zover hij nog een vrijheidsstraf onderging op basis van het vernietigde arrest, van rechtswege vrij is en onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld. De conclusie van de Advocaat-Generaal Vellinga was dat de herzieningsaanvraag gegrond verklaard moest worden, en dat de aanvrager niet meer onder de opgelegde straf viel, omdat deze ook andere feiten betrof.

Uitspraak

11 januari 2005
Strafkamer
nr. 01183/04 H
IV/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 juli 1994, nummer 21/002229-93, ingediend door mr. K. ter Mors, advocaat te Almelo, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 19 oktober 1993 - de aanvrager ter zake van "poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 1°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat hij bij arrest van 12 juli 1994 is veroordeeld ter zake van poging tot doodslag van [het slachtoffer], gepleegd op 22 januari 1993, terwijl [betrokkene 1] vier jaar later bij arrest van 29 mei 1998, nr. 21/001944-97 door hetzelfde gerechtshof ter zake van hetzelfde feit is veroordeeld.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, de in de aanvrage vermelde arresten van het Gerechtshof te Arnhem van 12 juli 1994 en 29 mei 1998 - maar ten aanzien van laatstgenoemd arrest slechts ten aanzien van het onder parketnummer 08/008944-96 bewezenverklaarde - zal vernietigen, de zaken zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, teneinde die zaken gelijktijdig opnieuw te onderzoeken en met inachtneming van het bepaalde in art. 461, eerste lid, Sv bij een en dezelfde uitspraak recht te doen en dat de Hoge Raad zal verstaan dat de aanvrager - voorzover hij krachtens het vernietigde arrest nog vrijheidsstraf mocht ondergaan - van rechtswege vrij is en mitsdien onverwijld in vrijheid wordt gesteld en dat, nu de bij het ten laste van [betrokkene 1] gewezen arrest uitgesproken straf aan hem niet slechts is opgelegd wegens het begaan van het onder parketnummer 08/008944-96 bewezenverklaarde feit doch mede wegens andere feiten, het bepaalde in art. 461, tweede lid, Sv niet zijn onverwijlde invrijheidstelling meebrengt.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 12 juli 1994 ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"hij op 22 januari 1993 in de gemeente Vriezenveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [het slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat die [slachtoffer] niet is gedood."
4.2. Bij arrest van 29 mei 1998 heeft het Gerechtshof te Arnhem ten laste van [betrokkene 1] onder parketnummer 08/008944-96 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 januari 1993 te Westerhaar-Vriezenveensewijk, gemeente Vriezenveen ter uitvoering het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [het slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, met een mes, in de buik heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat die [slachtoffer] niet is overleden."
4.3. De aanvrage berust op de stelling dat de bewezenverklaring uitgesproken bij het arrest van 12 juli 1994 enerzijds en de bewezenverklaring uitgesproken bij het arrest van 29 mei 1998 anderzijds niet zijn overeen te brengen. Die stelling is juist. De in de bewezenverklaringen omschreven poging tot doodslag betreft dezelfde poging tot doodslag, die volgens de bij het arrest van 12 juli 1994 uitgesproken bewezenverklaring zou zijn begaan door de aanvrager en volgens de bij het arrest van 29 mei 1998 uitgesproken bewezenverklaring zou zijn begaan door [betrokkene 1].
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 1°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Vernietigt voormeld arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 juli 1994 en voormeld arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 29 mei 1998, maar dit laatste slechts voorzover dit betrekking heeft op de zaak met parketnummer 08/008944-96 en de strafoplegging;
Verwijst de zaken naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat deze gelijktijdig opnieuw worden onderzocht en daarin bij een en dezelfde uitspraak recht wordt gedaan met inachtneming van de eerste volzin van art. 461, eerste lid, Sv.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 januari 2005.