ECLI:NL:HR:2005:AR3663
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Herziening van bewezenverklaringen in poging tot doodslag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2005 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1957 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag op [slachtoffer] op 22 januari 1993. Het Gerechtshof had op 12 juli 1994 vastgesteld dat de aanvrager met opzet [slachtoffer] met een mes in de buik had gestoken, maar dat de uitvoering van het misdrijf niet was voltooid omdat het slachtoffer niet was overleden. In een later arrest van 29 mei 1998 werd [betrokkene 1] veroordeeld voor hetzelfde feit, wat leidde tot de herzieningsaanvraag van de aanvrager. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaringen van beide arresten niet met elkaar te verenigen zijn, zoals bedoeld in artikel 457, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verklaarde de herzieningsaanvraag gegrond en vernietigde de arresten van het Gerechtshof te Arnhem van 12 juli 1994 en 29 mei 1998, maar alleen voor zover het betreft de zaak met parketnummer 08/008944-96. De zaken werden verwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een gelijktijdige herbeoordeling. De Hoge Raad bepaalde dat de aanvrager, voor zover hij nog een vrijheidsstraf onderging op basis van het vernietigde arrest, van rechtswege vrij is en onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld. De conclusie van de Advocaat-Generaal Vellinga was dat de herzieningsaanvraag gegrond verklaard moest worden, en dat de aanvrager niet meer onder de opgelegde straf viel, omdat deze ook andere feiten betrof.