ECLI:NL:HR:2005:AR4037

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/261HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontruiming van asielzoekerscentrum en beoordelingsvrijheid COA

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door eiseres, die in kort geding door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) was gedagvaard om het Asielzoekerscentrum (AZC) Dronten te ontruimen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle had de vordering van het COA afgewezen, maar het gerechtshof Arnhem vernietigde deze beslissing en veroordeelde eiseres om het AZC binnen drie maanden te ontruimen. Eiseres heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat het COA geen zelfstandige beoordelingsvrijheid meer toekomt bij de beëindiging van de opvang, omdat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de instantie is die beoordeelt of er sprake is van schrijnende humanitaire omstandigheden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van eiseres en bevestigt de kostenveroordeling in cassatie. De zaak benadrukt de rol van het COA en de IND in het asielproces en de afweging van belangen bij ontruimingen.

Uitspraak

14 januari 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/261HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
de rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers HET CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: het COA - heeft bij exploot van 14 februari 2002 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle, en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om het AZC Dronten te Dronten binnen drie dagen na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare, met machtiging van het COA om dit vonnis na betekening ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm, indien zij aan deze veroordeling niet voldoet, en [eiseres] te veroordelen in de kosten van dit geding.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij tussenvonnis van 14 maart 2002 de gevorderde voorziening afgewezen en de beslissing omtrent de kostenveroordeling aangehouden. Bij eindvonnis van 24 juli 2002 heeft de voorzieningenrechter het COA in de proceskosten veroordeeld.
Tegen het vonnis van 14 maart 2002 heeft het COA hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 22 juli 2003 heeft het hof, recht-doende in hoger beroep in kort geding, de vonnissen van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle van 14 maart 2002 en 24 juli 2002 vernietigd en, opnieuw rechtdoende:
- [eiseres] veroordeeld het AZC Dronten binnen drie maanden na betekening van dit arrest te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare, met machtiging van het COA om dit arrest na betekening ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien zij aan deze veroordeling niet voldoet;
- [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, zoals in het arrest is aangegeven;
- dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het COA heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor het COA mede door mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.
3.2 Het COA heeft gevorderd [eiseres] te veroordelen, kort gezegd, om het Asielzoekerscentrum Dronten (hierna: AZC) binnen drie dagen na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare.
De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen.
Het hof heeft de vonnissen van de voorzieningenrechter vernietigd en [eiseres] veroordeeld het AZC binnen drie maanden na betekening van het arrest te ontruimen.
3.3 Het hof heeft daartoe in rov. 4.2 onder meer geoordeeld dat onder het op [eiseres] toepasselijke Stappenplan 2000 de noodzaak van een door het COA te voeren hardheidsbeleid ter zake van de beëindiging van de opvang, met zelfstandige bestuursrechtelijke beoordelingsbevoegdheid, en daarmee de noodzaak voor het afgeven van een op rechtsgevolg gerichte (bestuursrechtelijke) beëindigingsbeschikking, is komen te vervallen. De reden hiervoor is daarin gelegen, aldus het hof, dat eventuele omstandigheden van bijvoorbeeld humanitair zeer schrijnende aard, ook indien deze zich voordoen gedurende de finale vertrektermijn, in het kader van de uitvoering van het toelatings- en (uitstel van) vertrekbeleid reeds door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden meegewogen. Het hof vervolgt:
"De IND is derhalve de instantie die beoordeelt of sprake is van schrijnende humanitaire omstandigheden. Aan het COA komt ter zake geen zelfstandige beoordelingsbevoegdheid (meer) toe."
3.4 Het middel is gericht tegen rov. 4.2 en klaagt in de eerste plaats dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld, samengevat, dat het COA geen zelfstandige beoordelingsvrijheid meer toekomt, nu immers het COA als bestuursorgaan wel degelijk een belangenafweging bij iedere te nemen beslissing moet maken ingevolge onder andere art. 3.4 Awb en mede gezien het Stappenplan 2000.
3.5 De rov. 4.6 - 4.8 bevatten een afweging van het spoedeisend belang van het COA bij ontruiming door [eiseres] van de door haar gebruikte ruimte in het AZC en van het belang van [eiseres] om het gebruik van die ruimte voort te zetten. Die belangenafweging dient naar het oordeel van het hof in het nadeel van [eiseres] uit te vallen. Hierop grondt het hof dat de door het COA gevraagde voorziening kan worden toegewezen. In de door het hof gemaakte belangenafweging ligt besloten dat de afweging door het COA van het belang van het COA bij ontruiming en het belang van [eiseres] bij voortgezet verblijf in het AZC, [eiseres] niet had kunnen baten. Nu het hof de in het middel bepleite belangenafweging heeft gemaakt, kan de klacht derhalve niet tot cassatie leiden wegens gebrek aan belang.
3.6 De tweede klacht houdt in dat, nu de gezondheidstoestand van [eiseres] als ronduit zorgwekkend en afhankelijk kan worden betiteld, het hof, evenals de rechtbank, nadrukkelijk (meer) oog had moeten hebben voor (en gewicht dienen toe te kennen aan) de ernstige gevolgen van een ontruiming uit het AZC van [eiseres] door het COA, mede in het licht van de bescherming die artikel 3 EVRM de asielzoeker in dat opzicht beoogt te bieden, alsmede in de overwegingen had moeten betrekken de onherstelbare (gezondheids)schade die [eiseres] alsdan dreigt te ondervinden.
3.7.1 Voorzover de klacht ten betoge strekt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, faalt zij. Het hof, rechtsprekende in kort geding, heeft immers door zijn oordeel te gronden op een prognose omtrent de uitkomst van de nog lopende bezwaarprocedure tegen de beslissing van de IND van 26 november 2002, alsmede op een afweging van de belangen van partijen bij toewijzing onderscheidenlijk afwijzing van de gevraagde voorziening niet een onjuiste maatstaf aangelegd.
3.7.2 Voorzover de klacht de motivering van het oordeel onvoldoende acht, geldt dat het oordeel berust op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van de ten processe gebleken feiten en omstandigheden. Het oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, gelet op hetgeen het hof in rov. 4.7 heeft geoordeeld met betrekking tot de medische (eind)toestand van [eiseres] en de vraag of zij, medisch gezien, kan reizen. Daarbij komt dat het hof, anders dan de klacht mede inhoudt, rekening heeft gehouden met de gevolgen van de ontruiming door een verlengde ontruimingstermijn van drie maanden te bepalen. De klacht faalt derhalve ook voor het overige.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het COA begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 januari 2005.