ECLI:NL:HR:2005:AR6188

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/008HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in hoger beroep en tussenarrest

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F. Thunnissen, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Leeuwarden, dat op 17 september 2003 was uitgesproken. De achtergrond van de zaak betreft een vordering van de verweerster, die eiser en diens toenmalige echtgenote had gedagvaard voor de rechtbank te Assen. De verweerster vorderde een bedrag van ƒ 12.169,44 met wettelijke rente. Eiser en zijn echtgenote hebben in eerste instantie de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen, maar de rechtbank heeft deze exceptie verworpen en de procedure voortgezet.

De rechtbank heeft in verschillende vonnissen de zaak behandeld, waarbij de procedure tegen de echtgenote van eiser werd geschorst en de hoofdzaak naar de rol werd verwezen. Uiteindelijk heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het arrest van het hof een tussenarrest was en dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat een beroep in cassatie tegen een tussenarrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest kan worden ingesteld, tenzij anders bepaald.

De Hoge Raad heeft de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann en J.C. van Oven, en is openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman.

Uitspraak

4 februari 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/008HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploot van 25 maart 2002 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en diens toenmalige echtgenote [betrokkene 1] gedagvaard voor de rechtbank te Assen en gevorderd [eiser] en [betrokkene 1] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van ƒ 12.169,44 met wettelijke rente.
[Eiser] en [betrokkene 1] hebben bij incidentele conclusie de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen.
[Verweerster] heeft de opgeworpen exceptie van onbevoegdheid bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 16 juli 2002 de procedure geschorst voor zover die was gericht tegen [betrokkene 1] en in het incident de zaak naar de rol verwezen teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen bij akte een stuk in het geding te brengen.
Nadat [eiser] bij akteverzoek stukken in het geding had gebracht, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 22 oktober 2002 [verweerster] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten.
Bij vonnis van 29 januari 2003 heeft de rechtbank de incidentele vordering van [eiser] afgewezen en de hoofdzaak naar de rol verwezen.
Tegen laatstgenoemd vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 17 september 2003 heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing van de hoofdzaak teruggewezen naar de rechtbank.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep
Het dictum van het bestreden, op 17 september 2003 uitgesproken arrest houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Dit arrest is een tussenarrest, waarop art. 401a lid 2 Rv. van toepassing is. Anders dan in de schriftelijke toelichting wordt betoogd, is immers ook een vonnis in een incident waarin de rechter een beroep op zijn onbevoegdheid verwerpt een tussenvonnis, en het arrest waarin de appelrechter een tegen zo'n tussenvonnis ingesteld hoger beroep verwerpt, een tussenarrest als bedoeld in art. 401a lid 2 Rv. (zie HR 10 oktober 2003, nr. C02/162, NJ 2003, 709).
Nu het hof niet anders heeft bepaald, en het niet gaat om een geval waarin art. 75 lid 1 Rv. van toepassing is, kan beroep in cassatie van het tussenarrest derhalve slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 4 februari 2005.