Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 5 januari 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en daarbij een uit diverse posten samengestelde loonvordering, met nevenvorderingen, ingesteld.
Nadat tegen [eiseres] verstek was verleend heeft de kantonrechter bij vonnis van 26 februari 1999 de vordering gedeeltelijk toegewezen.
Bij verzetdagvaarding van 11 maart 1999 is [eiseres] tegen dit vonnis in verzet gekomen.
[Verweerder] heeft bij conclusie van antwoord in oppositie, tevens houdende akte wijziging eis verweer gevoerd en zijn eis in dier voege gewijzigd dat hij, onder meer en voorzover in cassatie van belang, veroordeling van [eiseres] vorderde om aan hem te betalen het onder aftrek van de WAO-uitkering verschuldigde maandloon ad ƒ 3.656,17 bruto per maand, per 3 mei 1998 tot 4 mei 2000, alsmede een in goede justitie te bepalen bedrag ter zake van tantième over de jaren 1992 tot en met 1997.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 21 september 1999 op 21 oktober en 15 december 1999 gehouden comparitie van partijen, en een tweede tussenvonnis van 12 september 2000, heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 19 december 2000, voor zover in cassatie van belang, [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 87.748,08 bruto als aanvulling op de door [verweerder] over de periode van 3 mei 1998 tot 4 mei 2000 genoten WAO-uitkering, onder aftrek van hetgeen [eiseres] terzake reeds heeft voldaan.
Tegen het tussenvonnis van 12 september 2000 heeft [eiseres] bij dagvaarding van 27 oktober 2000 hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam. Hierna heeft [eiseres] bij dagvaarding van 11 januari 2001 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis.
Op verzoek van [eiseres] heeft de rechtbank bij incidenteel vonnis van 30 mei 2001 beide appelzaken gevoegd.
[Verweerder] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter van 26 februari 1999, 21 september 1999, 12 september 2000 en 19 december 2000 en heeft tevens zijn vordering in dier voege vermeerderd dat hij, onder meer en voor zover in cassatie van belang, veroordeling van [eiseres] vorderde om aan hem te betalen ƒ 35.632,-- bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie naar redelijkheid en billijkheid te bepalen bedrag, ter zake van tantième over de periode van 1 januari 1991 tot mei 1998, alsmede ƒ 126.666,99 bruto ter zake van loon c.q. aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [verweerder] over de periode van 1 januari 1999 tot 1 september 2001, het daaruit netto resulterend bedrag te verminderen met de netto door [eiseres] reeds betaalde ƒ 6.300,--.
Na een tussenvonnis van 31 juli 2002 en getuigenverhoor heeft de rechtbank bij eindvonnis van 25 juni 2003:
- het tussenvonnis van 12 september 2000 bekrachtigd;
- het eindvonnis van 19 december 2000 gedeeltelijk vernietigd en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] te betalen:
a. € 2.046,07 (ƒ 4.508,95) bruto ter zake van loon, vakantiegeld en 13e maand over de periode van 1 januari 1998 tot mei 1999;
b. € 57.478,97 (ƒ 126.666,99) bruto ter zake van loon c.q. aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering over de periode van 1 januari 1999 tot 1 september 2001, het daaruit netto resulterende bedrag te verminderen met de netto door [eiseres] reeds betaalde € 2.858,82 (ƒ 6.300,--);
c. de wettelijke verhoging van 15% over de bedragen a. en b.;
d. € 9.130,30 (ƒ 20.120,54) bruto als tegemoetkoming ZKV over de periode van 1992 tot en met 1997 en van 1 juni 1999 tot 1 september 2001;
e. de wettelijke rente over de bedragen a., b., en d. vanaf de vervaldata en over € 1.006,48 (buitengerechtelijke incassokosten, post h in het vonnis van de kantonrechter) vanaf 1 februari 1999 tot aan de dag van algehele voldoening;
- het laatstgenoemde vonnis van de kantonrechter voor het overige bekrachtigd;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.