ECLI:NL:HR:2005:AR8024
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Onttrekking van minderjarigen aan wettig gezag en opzicht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1956, was beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van zijn twee minderjarige kinderen aan het opzicht van hun moeder, die het wettig gezag over hen uitoefende. De feiten van de zaak dateren van 28 juli 2002, toen de verdachte zich niet hield aan een omgangsregeling die was vastgesteld door de Rechtbank Utrecht. De moeder had recht op de kinderen op de zondag van 28 juli 2002, maar de verdachte weigerde de kinderen terug te brengen, wat leidde tot de aangifte van onttrekking door de moeder.
Het Gerechtshof had de verdachte veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en had de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De Hoge Raad beoordeelde de middelen van cassatie die door de verdachte waren ingediend, waarbij de verdediging aanvoerde dat de ex-echtgenote van de verdachte, omdat zij het gezag over de kinderen uitoefende, niet ook het opzicht kon uitoefenen. De Hoge Raad verwierp dit standpunt en bevestigde dat degene die het wettig gezag heeft, ook het opzicht kan uitoefenen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte de kinderen aan het opzicht had onttrokken door zich niet aan de omgangsregeling te houden.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep. Dit arrest bevestigt de juridische interpretatie van het begrip 'opzicht' in relatie tot het wettig gezag en de verplichtingen die daaruit voortvloeien.