ECLI:NL:HR:2005:AR8210

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/057HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid verzoekster in procedure inzake proceskostenbegroting

In deze zaak heeft verzoekster, een advocaat, op 18 augustus 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Utrecht om de proceskosten in drie procedures te begroten. Deze procedures waren ingeschreven onder de rolnummers 00-1173, 00-1453 en 70170 HA ZA 97-602. Verweerder, de cliënt van verzoekster, heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft op 11 februari 2004 verzoekster niet-ontvankelijk verklaard, waarop verzoekster cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van verzoekster in haar beroep beoordeeld. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van verzoekster. De Hoge Raad oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Dit is in lijn met de bepalingen van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, die bepalen dat tegen beslissingen op basis van artikel 33 Wtbz uitsluitend op de in artikel 37 Wtbz voorziene wijze kan worden opgekomen. Beroep in cassatie is tegen deze beslissing niet open.

De Hoge Raad verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar beroep en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op € 22,69 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 4 maart 2005.

Uitspraak

4 maart 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/057HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. de Vries-Veringa,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.L.C.M. Oomen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 18 augustus 2003 ter griffie van de rechtbank te Utrecht ingeschreven verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - zich gewend tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank en verzocht op de voet van art. 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: Wtbz) de proceskosten in een drietal procedures tussen [verzoekster] en onder meer verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] -, bij deze rechtbank ingeschreven onder rolnummers 00-1173, 00-1453 en 70170 HA ZA 97-602, te begroten.
[Verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. Daarin heeft hij verzocht [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek ongegrond te verklaren en de begrotingsbeslissing van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten van 28 januari 2003 te bekrachtigen.
De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 11 februari 2004 [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard.
De beschikking van de voorzieningenrechter is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de voorzieningenrechter heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft verzocht [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep ongegrond te verklaren.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster tot cassatie.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 23 december 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Betrokkene 1] heeft gedurende bepaalde tijd als advocaat de belangen behartigd van [verweerder].
(ii) Bij brief van 7 mei 2001 heeft [verzoekster] op de voet van art. 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna ook: Wtbz) de Raad van Toezicht der Orde van Advocaten Utrecht (hierna: de Raad van Toezicht) verzocht om begroting van het aan [verweerder] in rekening gebrachte salaris. De verzonden declaraties betroffen een totaalbedrag van ƒ 183.755,35, waarvan ƒ 163.122,57 is voldaan, zodat een bedrag van ƒ 20.632,78 resteert.
(iii) Na verweer van [verweerder] en na verdere briefwisseling heeft de Raad van Toezicht bij beslissing van 28 januari 2003 de verrichte werkzaamheden van [verzoekster] begroot op een bedrag van in totaal ƒ 118.093,48.
(iv) Bij verzoekschrift heeft [verzoekster] een verzoek tot nadere vaststelling als bedoeld in art. 33 Wtbz bij de rechtbank te Utrecht ingediend.
(v) Bij brief van 23 oktober 2003 heeft de rechtbank [verzoekster] onder meer verzocht aan de voorzieningenrechter over te leggen:
- de beslissing van de Raad van Toezicht van 28 januari 2003,
- de urenspecificatie op grond waarvan de voorzieningenrechter dient te begroten en
- de op de desbetreffende procedures betrekking hebbende stukken.
(vi) [Verzoekster] heeft aan het verzoek van de voorzieningenrechter geen gehoor gegeven. [Verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
3.2 De voorzieningenrechter heeft [verzoekster] bij de bestreden beschikking niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en hem veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.3 Ter behandeling van geschillen "over het salaris, door den advocaat aan den client berekend" is in de derde titel van de Wet tarieven in burgerlijke zaken een bijzondere rechtsgang voorzien, welke mede daarop stoelt dat het procederen omtrent de hoogte van het honorarium zoveel mogelijk dient te worden beperkt (vgl. HR 26 februari 1988, nr. 13152, NJ 1989, 28).
Indien de rechter op grond van art. 33 Wtbz het bedrag van het verschuldigde nader heeft vastgesteld, kan de advocaat op grond van art. 37 lid 3 Wtbz herziening van de begroting verzoeken aan het college, welks voorzitter of benoemd lid die nadere vaststelling heeft gedaan. Art. 37 Wtbz wijst de bijzondere rechter aan die bij uitsluiting tot die herziening bevoegd is. De beschikking op een verzoek om herziening is naar luid van art. 40 lid 3 Wtbz niet vatbaar voor verzet, hoger beroep of voorziening in cassatie.
3.4 Uit het stelsel van de Wet tarieven in burgerlijke zaken vloeit voort dat tegen elke op de voet van art. 33 Wtbz gegeven beslissing van de rechter uitsluitend kan worden opgekomen op de in art. 37 Wtbz voorziene wijze. Beroep in cassatie staat tegen die beslissing niet open. [Verzoekster] dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 22,69 aan verschotten en € 1.800,--voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 4 maart 2005.