ECLI:NL:HR:2005:AR8211

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/083HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake verzet tegen dwangbevel door opposant

In deze zaak gaat het om een beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden, gegeven op 18 maart 2005, in het kader van een verzet tegen een dwangbevel. De opposant, die niet aan een eerder opgelegde kostenveroordeling had voldaan, had een dwangbevel ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. Dit dwangbevel was uitgevaardigd op 28 mei 2004 en betekend op 16 juni 2004. De opposant heeft hiertegen verzet aangetekend, maar zijn verzoekschrift voldeed niet aan de wettelijke vereisten, aangezien het niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De griffier had het verzet als ongegrond aangemerkt en de Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het verzet.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzet niet op de juiste wijze was ingesteld. De brief van de opposant van 18 juni 2004, waarin hij zijn bezwaren tegen het dwangbevel uiteenzette, werd niet als een geldig verzetschrift erkend. De Hoge Raad benadrukte dat de wet vereist dat een verzet op een specifieke manier wordt ingediend, en dat de opposant in de gelegenheid was gesteld om dit verzuim te herstellen, maar dit niet had gedaan. De opposant handhaafde zijn eerdere brief zonder meer, wat betekende dat hij niet voldeed aan de vereisten voor het indienen van verzet.

De Hoge Raad verklaarde de opposant niet-ontvankelijk in zijn verzet en merkte op dat de oproep in zijn brief om initiatieven te ontplooien tegen de leden van het hof niet als een verzoek kon worden aangemerkt waarover de Hoge Raad uitspraak diende te doen. De beschikking werd openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman, en de zaak werd behandeld door de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman.

Uitspraak

18 maart 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/083HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Opposant],
wonende te [woonplaats],
OPPOSANT op de voet van art. 22 lid 4 Wet tarieven in burgerlijke zaken in verbinding met art. 243 Rv. tegen een door de Griffier van de Hoge Raad uitgevaardigd dwangbevel.
1. De feiten
De Hoge Raad heeft bij arrest van 19 december 2003, zaaknummer C02/214HR, in de zaak tegen [betrokkene 1] het cassatieberoep verworpen dat was ingesteld door opposant, verder te noemen: [opposant], en [opposant] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, tot op die uitspraak aan de zijde van [betrokkene 1] voornoemd begroot op € 1.741,07 in totaal, waarvan € 1.664,07 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de griffier, en € 77,-- aan [betrokkene 1].
[opposant] heeft voormeld bedrag van € 1.664,07 niet aan de griffier voldaan.
De griffier heeft op 28 mei 2004 ten laste van [opposant] een door de voorzitter van de Hoge Raad op dezelfde datum executoir verklaard dwangbevel uitgevaardigd dat ertoe strekt dat [opposant] voormeld bedrag van € 1.664,07, te vermeerderen met invorderingskosten en BTW daarover, binnen een maand na betekening voldoet. Dit dwangbevel is op 16 juni 2004 aan [opposant] betekend.
Naar aanleiding van dit dwangbevel heeft [opposant] zich bij brief van 18 juni 2004 tot de Hoge Raad gewend. De griffier heeft deze brief aangemerkt als een verzet op grond van art. 243 lid 3 Rv.
De griffier heeft daarop een verweerschrift ingediend en daarin geconcludeerd tot verwerping van het verzet.
Het verzoekschrift en het verweerschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot ongegrondverklaring van het verzet.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet
Op een bij de Hoge Raad ingesteld verzet op grond van art. 243 lid 3 Rv. is art. 278 lid 3 Rv. van overeenkomstige toepassing. Het kan derhalve slechts worden ingesteld door middel van een verzoekschrift dat is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De brief van [opposant] van 18 juni 2004 voldoet niet aan dit vereiste. Na in de gelegenheid te zijn gesteld om dit verzuim te herstellen, heeft [opposant] bij brief van 24 januari 2005 laten weten zijn brief van 18 juni 2004 zonder meer te handhaven.
In de brief van 24 januari 2005 kwalificeert [opposant] de duiding van zijn brief van 18 juni 2004 als een verzetschrift als een leugen. Nu hij deze brief onverkort handhaaft, neemt deze kwalificatie niet weg dat de brief van 18 juni 2004 bezwaren tegen het dwangbevel inhoudt en derhalve moet worden aangemerkt als een verzet op grond van art. 243 lid 3 Rv. Nu dit niet is ingesteld op de door de wet voorgeschreven wijze, moet [opposant] echter in dit verzet niet-ontvankelijk worden verklaard.
De brief van 18 juni 2004 bevat voorts een oproep om initiatieven te ontplooien om de leden van het hof, die het arrest hebben gewezen waarop het onder 1 vermelde arrest van de Hoge Raad betrekking heeft, uit hun ambt te doen ontzetten. Deze oproep houdt niet een verzoek in waarover de Hoge Raad uitspraak dient te doen. Hierbij tekent de Hoge Raad overigens aan dat hij niet bevoegd is tot het ontplooien van initiatieven zoals door [opposant] gewenst.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [opposant] niet-ontvankelijk in zijn verzet.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 18 maart 2005.