ECLI:NL:HR:2005:AS2793

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03004/04 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering en uitleg van de Overleveringswet in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Haarlem, die op 11 oktober 2004 een uitlevering toelaatbaar had verklaard. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een persoon, geboren in Turkije, op basis van een verzoek van het Bayerisches Staatsministerium der Justiz. De opgeëiste persoon heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Moszkowicz. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft zich in zijn beoordeling gericht op de uitleg van artikel 74, vierde lid, van de Overleveringswet. De klacht van de opgeëiste persoon was dat de Rechtbank deze bepaling onjuist had uitgelegd, door te stellen dat "de stukken" niet noodzakelijkerwijs volledig moesten voldoen aan de vereisten van het toepasselijke uitleveringsverdrag. De Hoge Raad heeft deze opvatting verworpen en geconcludeerd dat de uitleg van de Rechtbank juist was. De middelen van cassatie zijn niet gegrond bevonden, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen redenen waren om de bestreden uitspraak te vernietigen.

De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep in cassatie wordt verworpen, en dat de uitlevering van de opgeëiste persoon kan doorgaan. Dit arrest benadrukt de interpretatie van de Overleveringswet en de voorwaarden waaronder uitlevering kan plaatsvinden, en bevestigt de rechtsgeldigheid van de eerdere uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

1 februari 2005
Strafkamer
nr. 03004/04 U
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (vestiging Schiphol), van 11 oktober 2004, nummer 15/700027-04, op een verzoek van het Bayerisches Staatsministerium der Justiz tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel strekt onder meer ten betoge dat de Rechtbank art. 74, vierde lid, Overleveringswet onjuist heeft uitgelegd.
3.2. Art. 74, vierde lid, Overleveringswet luidt als volgt:
"De Uitleveringswet blijft van toepassing op de behandeling van een verzoek tot uitlevering en op de in verband daarmede te nemen beslissingen, in gevallen waarin de stukken betreffende dat verzoek vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet zijn ontvangen door Onze Minister."
3.3. De klacht steunt - naar de Hoge Raad begrijpt - op de opvatting dat onder de in deze bepaling gebezigde uitdrukking "de stukken" moet worden verstaan: de stukken die geheel voldoen aan de vereisten van het toepasselijke uitleveringsverdrag. Die opvatting is - op de gronden als vermeld in de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal onder 12 en 13 - echter onjuist, zodat de klacht faalt.
3.4. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 februari 2005.