ECLI:NL:HR:2005:AS2793
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en uitleg van de Overleveringswet in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Haarlem, die op 11 oktober 2004 een uitlevering toelaatbaar had verklaard. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een persoon, geboren in Turkije, op basis van een verzoek van het Bayerisches Staatsministerium der Justiz. De opgeëiste persoon heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Moszkowicz. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft zich in zijn beoordeling gericht op de uitleg van artikel 74, vierde lid, van de Overleveringswet. De klacht van de opgeëiste persoon was dat de Rechtbank deze bepaling onjuist had uitgelegd, door te stellen dat "de stukken" niet noodzakelijkerwijs volledig moesten voldoen aan de vereisten van het toepasselijke uitleveringsverdrag. De Hoge Raad heeft deze opvatting verworpen en geconcludeerd dat de uitleg van de Rechtbank juist was. De middelen van cassatie zijn niet gegrond bevonden, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen redenen waren om de bestreden uitspraak te vernietigen.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep in cassatie wordt verworpen, en dat de uitlevering van de opgeëiste persoon kan doorgaan. Dit arrest benadrukt de interpretatie van de Overleveringswet en de voorwaarden waaronder uitlevering kan plaatsvinden, en bevestigt de rechtsgeldigheid van de eerdere uitspraak van de Rechtbank.