ECLI:NL:HR:2005:AS3595
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aansprakelijkheid van bestuurders op grond van de Invorderingswet 1990
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin eisers, [Eiser 1] en [Eiseres 2], beiden woonachtig in België, in beroep zijn gegaan tegen een uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De eisers zijn als bestuurders van de gefailleerde vennootschap [A] B.V. aangesproken op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990. De ontvanger van de Belastingdienst/ondernemingen Roosendaal had hen gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd dat zij hoofdelijk aansprakelijk zouden worden gesteld voor een bedrag van ƒ 284.829,--, alsmede voor de daarover verschuldigde invorderingsrente. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 14 maart 2000 en een eindvonnis van 8 mei 2001 de vordering toegewezen, waarop de eisers hoger beroep hebben ingesteld. Het gerechtshof heeft hen echter niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep tegen het tussenvonnis en het eindvonnis bekrachtigd. Hierop hebben de eisers cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.