ECLI:NL:HR:2005:AS4188

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/073HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen man en vrouw

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een man en een vrouw, waarbij de vrouw verzoekt om echtscheiding en alimentatie voor zowel haarzelf als voor hun minderjarige dochter. De vrouw heeft op 1 december 1998 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Leeuwarden. In dit verzoekschrift vraagt zij om de echtscheiding uit te spreken en om de man te verplichten tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter, alsook een levensonderhoudsbijdrage voor zichzelf. De man heeft in zijn verweerschrift de verzoeken van de vrouw gedeeltelijk toegewezen en de hoogte van de alimentatie voor de dochter verlaagd.

De rechtbank heeft op 24 februari 1999 de echtscheiding uitgesproken en heeft een deskundigenonderzoek bevolen. Na verschillende tussenbeschikkingen heeft de rechtbank op 29 mei 2002 de verzoeken van de vrouw tot alimentatie afgewezen. Hierop heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, waar de man incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft op 3 maart 2004 de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en nieuwe alimentatiebedragen vastgesteld voor zowel de vrouw als de dochter, met terugwerkende kracht.

Tegen deze eindbeschikking heeft de man cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de man niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft de eindbeschikking van het hof bevestigd en het beroep van de man verworpen. De uitspraak is gedaan door de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en is openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman op 15 april 2005.

Uitspraak

15 april 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/073HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. F.A.M. van Bree.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 1 december 1998 ter griffie van de rechtbank te Leeuwarden ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht:
1. tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - echtscheiding uit te spreken;
2. te bepalen dat de man gehouden is aan de vrouw te betalen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter van partijen van ƒ 250,-- per maand;
3. te bepalen dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud dient te betalen een bedrag van ƒ 1.405,-- per maand, en
4. deze beschikking voorzover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De man heeft bij verweerschrift verzocht het bij verzoekschrift van de vrouw onder de punten 1, 3 en 4 toe te wijzen en het onder punt 2 verzochte af te wijzen en de onderhoudsbijdrage van de man ten behoeve van zijn dochter te bepalen op ƒ 150,-- per maand.
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 februari 1999 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en partijen in de gelegenheid gesteld stukken in het geding te brengen. Bij tussenbeschikking van 8 september 1999 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen, een aantal vragen geformuleerd en partijen opgedragen een voorstel in te zenden met betrekking tot de te benoemen deskundige(n) en bij tussenbeschikking van 15 december 1999 een deskundige benoemd.
Na drie tussenbeschikkingen van 30 juni 1999, 10 mei 2000 en 3 mei 2001 heeft de rechtbank bij eindbeschikking van 29 mei 2002 de verzoeken strekkende tot vaststelling van de door de man ten behoeve van de vrouw en de minderjarige dochter van partijen te betalen alimentatiebedragen afgewezen.
Tegen deze eindbeschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenbeschikking van 12 februari 2003 heeft het hof in het principaal en incidenteel hoger beroep partijen opgedragen de door het hof verzochte informatie te verstrekken.
Het hof heeft bij eindbeschikking van 3 maart 2004 zowel in het principaal beroep als in het incidentele beroep de beschikking waarvan beroep vernietigd en, opnieuw beslissende:
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter van partijen met ingang van 19 mei 1999 bepaald op € 113,-- (ƒ 250,--) per maand, vermeerderd met iedere uitkering dat hem op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarige kan of zal worden verleend;
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bepaald:
- met ingang van 19 mei 1999 tot en met 31 december 2000 op € 1.549,-- (ƒ 3.413,--) per maand;
- met ingang van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 op € 1.556,-- (ƒ 3.429,--) per maand;
- met ingang van 1 januari 2002 tot 1 december 2002 op € 1.564,-- per maand en
- met ingang van 1 december 2002 op € 1.348,-- per maand;
- deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
De eindbeschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 11 februari 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 15 april 2005.